Gewoon huis
Indeling
Leefruimte
Toen Jezus leefde waren de huizen van gewone mensen klein. Een huis werd vooral gebruikt om te slapen. Voor de rest ‘woonde’ men buiten.
Zo’n huis bestond uit één ruimte die verdeeld was in een hoger en een lager gelegen deel:
. Een laag gedeelte
Daar verbleven de dieren (os, ezel, geit …) ’s nachts om er te slapen.
Naast de kribben / voederbakken van de dieren vond met het landbouwgereedschap van het gezin en de voorraadpotten met voedsel en olie.
. Een hoog gedeelte
Daar bewaarden de vrouwen hun kookgerei en extra kleding en woonde het gezin als het koud of slecht weer was. Dan werd daar gekookt en gegeten en was die ruimte vol rook van het vuur. Het kookvuur bestond in een gat in de grond waarin men hout, doornstruiken en gedroogde mestkoeken verbrandde.
Op matten of dierenhuiden die de mensen op de vloer legden, sliepen ze zittend in de kleren die ze overdag droegen, toegedekt met een mantel of een deken van geitenhaar. Ze hielden hun voeten naar de vuurplaat die in het midden van het hoger gedeelte stond.
Die ruimte was koel en donker in de zomer. Er waren toen ook heel veel insecten in de huizen.
Overdag werd de ruimte verlicht door een hoog klein raam en ’s avonds door het schaarse licht van een olielamp.
Trap
Aan de buitenzijde van het huis leidde een trap naar het platte dak. Wie zich geen trap kon veroorloven, gebruikte een ladder.
Dak
Het dak van een huis was gemaakt van houten balken die op de muren werden gelegd. Over die balken legde men twijgen en takken. Dit maakte men dicht met afwisselende lagen riet / stro en modder / leem / klei die men samendrukte met een stenen wals (roller) zodat het oppervlak plat werd en stevig genoeg om er op te lopen.
De wet bepaalde dat men aan de rand van een dak een muurtje moest bouwen om ongevallen te voorkomen.
Dit platte dak zag men als een extra kamer: men kon er zitten, voorraden opslaan en fruit (b.v. vijgen, druiven), vlas of graan te drogen leggen. Als het heel warm was, sliepen de mensen er zelfs. Soms bouwde men er een extra hutje op.
Bij regen kon het gebeuren dat de daken lekten.
Omdat deze huizen meestal even hoog waren en dicht tegen elkaar gebouwd, kon men gemakkelijk van het ene dak naar het andere lopen.
Bouwmateriaal
Fundering
De fundering van de huizen was van steen die van ter plaatse of uit de omgeving kwam: keien, veldstenen of ruwe stenen.
Muren
De muren werden op de fundering opgetrokken met leemtegels of ‘stenen’ van gedroogde klei (adobe) die daarna met leem werden bestreken.
Omdat die muren erg dik waren, bleef het in de zomer binnen koel en in de winter warm. Maar als het regende, kon het dat de muren water doorlieten.
In Galilea (b.v. Kafarnaüm) en de Golan bouwde men de muren meestal met zware basaltstenen, die in de streek te vinden waren omdat daar vulkanische activiteit was. Die stenen werden niet bewerkt, zodat er bij het stapelen ruimtes ontstonden tussen de stenen, die dan met kleinere stenen of een soort cement werden opgevuld.
In het heuvelland van Palestina gebruikte men kalksteen.
Voor het dak gebruikte men twijgen en leem.
Hoeksteen
De stevige steen die gebruikt werd om de hoek van een gevel sterker te maken werd ‘hoeksteen’ genoemd. Bij het bouwen werden die stenen het eerst geplaatst. Soms werden ze zichtbaar gehouden als decoratie. Hoekstenen die niet voldeden aan de eisen van hun positie, werden afgekeurd.
Vloer
De vloer bestond uit aangestampte aarde of klei, soms verhard werd met platte stenen.
In Kafarnaum bestonden de vloeren van de huizen vloeren uit basaltstenen.
Deur
De deur die de toegang vormde tot het huis, was verstevigd door stenen deurposten, een bovenbalk en een dorpel. Omdat de zon als erger ervaren werd dan regen, werden de huizen zo gebouwd dat de deuropening in het noorden lag.
Ramen
Als er al een raam was, was dat er meestal maar één, dat bovendien klein was, zodat het ook overdag donker was in huis. Dat kleine raam zorgde ervoor dat de warmte in de zomer moeilijk het huis in kon. In de ramen zat geen glas, net zoals dat het geval was in de huizen van gewone mensen in onze streken tijdens de middeleeuwen.
Huizen in de Bijbel
Oude testament
Genesis 19, 6
"Lot kwam naar buiten, naar hen toe en deed de deur achter zich dicht.”
Lees meer
Deuteronomium 22, 8
“Als je een nieuw huis bouwt, moet je om het dak een muurtje maken. Dan komt er geen bloedschuld over je huis, als iemand eraf valt.”
Psalm 118, 22
"De steen die de bouwers verworpen hadden, is tot een hoeksteen geworden."
Lees meer
De eerste christenen pasten dit beeld toe op Jezus: Jezus, die verworpen werd door de joodse ‘bouwlieden’ (toenmalige godsdienstige leiders), werd de hoeksteen van de gemeenschap van christenen.
Jesaja 15, 3
“Op de straten ziet men iedereen in rouwkleren gehuld, op daken en pleinen weeklaagt iedereen, in tranen neergezegen.”
Een dak blijkt de plaats te zijn waar mensen elkaar ontmoeten.
Nieuwe Testament
Matteüs 7, 24-25
"Ieder nu, die deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man die zijn huis op rotsgrond bouwde. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij stortten zich op dat huis, maar het viel niet in, want het stond gegrondvest op de rots.”
Lees meer
Deze woorden van Jezus onderstrepen het belang van de kwaliteit van de fundering van een huis. Hij gebruikt dit als beeld om te zeggen dat men niet alleen naar zijn woorden moet luisteren, maar er ook naar handelen en er rekening mee moet houden in zijn leven.
Marcus 2, 1-4
"Toen Hij een paar dagen later in Kafarnaüm was teruggekeerd, en men hoorde dat Hij thuis was, kwamen daar zoveel mensen samen, dat zelfs de ruimte voor de deur geen plaats meer bood toen Hij hun zijn leer verkondigde. Men kwam een lamme bij Hem brengen, die door vier mannen gedragen werd. Omdat ze wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond, maakten er een opening in en lieten het bed, waarop de lamme uitgestrekt lag, zakken."
Lees meer
Merk op dat bij dit huis plaats vrij was voor de deur. Dat men het dak kon openmaken om een verlamde man neer te laten, wijst op een dak van takken, modder en stenen platen. Zo'n dakconstructie kon gemakkelijk hersteld worden.
Handelingen 20, 9
"Een jonge man, Eutychus, zat in het venster en werd tijdens Paulus’ langdurige toespraak door een onweerstaanbare slaap bevangen. Overmand door de slaap stortte hij van de derde verdieping naar beneden en werd dood opgenomen.”
Lees meer
Het huis waarover gesproken wordt in deze tekst heeft vensters. Minstens één ervan was gemakkelijk bereikbaar zodat men er kon in zitten. Het huis had ook minstens drie verdiepingen. Wellicht niet ongewoon in een havenstad als Troas.