Handelingen 27, 3-44: Schipbreuk
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1771-1773)
Vanuit Sidon zeilden we verder. Omdat we tegenwind hadden, moesten we helemaal om het eiland Cyprus heen varen. Daarna zeilden we langs de kust van de provincies Cilicië en Pamfylië. Zo bereikten we de stad Myra in de provincie Lycië. In Myra vond de officier een schip uit Alexandrië dat naar Italië onderweg was. Hij liet ons verder reizen met dat schip. Door de wind kwam het schip maar moeilijk vooruit. Pas na veel dagen waren we in de buurt van de stad Knidus. Daar waaide de wind zo hard, dat we om het eiland Kreta moesten varen, langs Salmone. Met moeite zeilden we een eind langs de kust van het eiland. Toen kwamen we aan in een plaats die Goede Havens heet, vlak bij de stad Lasea.
Intussen waren we al heel lang onderweg. Het was bijna winter, en dus werd het te gevaarlijk om verder te varen. Daarom waarschuwde Paulus de mensen op het schip. Hij zei: ‘Ik denk dat we grote problemen krijgen als we verder varen. Niet alleen de lading en het schip zijn in gevaar, maar onze levens ook!’ Maar de officier luisterde niet naar Paulus. Hij vertrouwde op de stuurman en de kapitein.
Ook de meeste andere mensen op het schip wilden weg uit Goede Havens. Want die plaats was niet geschikt om er in de winter te blijven. Ze hoopten de stad Feniks te bereiken, een haven op Kreta. Daar konden schepen in de winter wel veilig liggen. Toen de wind zachtjes uit het zuiden begon te waaien, dachten de mensen op het schip dat het plan zou lukken. Ze trokken het anker omhoog en zeilden zo dicht mogelijk langs de kust van Kreta. Maar al snel begon het te stormen. De wind waaide hard uit het noordoosten en trok het schip mee, weg van het eiland. We probeerden het schip te draaien, maar dat lukte niet. Toen lieten we ons maar meedrijven.
Toen we aan de zuidkant van het eilandje Kauda kwamen, hadden we even wat minder last van de wind. Daardoor lukte het de zeemannen om de reddingsboot naar het schip toe te trekken en aan boord te halen. Ook werd het schip steviger gemaakt door er touwen omheen te binden. De zeemannen waren bang dat het schip zou blijven steken op de zandbanken voor de kust van Afrika, en in stukken zou breken. Daarom haalden ze de zeilen naar beneden, en zo dreven we rond op zee. Het bleef hard stormen, en de volgende dag waren we nog steeds in gevaar. Daarom gooiden de zeemannen de lading van het schip in zee. En weer een dag later gooiden ze zelfs een deel van de zeilen weg. Dagenlang was de zon niet te zien, en ’s nachts zagen we ook geen sterren. Het bleef maar stormen. Ten slotte hadden we geen hoop meer dat we ooit nog gered zouden worden.
De mensen op het schip wilden niet meer eten. Maar Paulus ging tussen hen in staan en zei: ‘Jullie hadden naar mij moeten luisteren en op Kreta moeten blijven. Dan waren we niet in deze problemen terechtgekomen. En dan hadden we niets in zee hoeven gooien. Nu vraag ik jullie om moed te houden. Want het schip zal wel zinken, maar niemand van ons zal sterven. Een engel van de God die ik dien, heeft me dat verteld. Vannacht kwam die engel naar me toe. Hij zei: ‘Wees niet bang, Paulus. Jij moet naar de keizer toe. En vanwege jou zal God alle mensen op het schip redden.’ Houd dus allemaal moed! Want ik vertrouw op God. Ik weet zeker dat alles zal gaan zoals de engel gezegd heeft. Het schip zal zinken in de buurt van een eiland.’
Het stormde veertien dagen lang, en al die tijd dreven we rond in de Adriatische Zee. Toen, midden in de nacht, dachten de zeemannen dat we in de buurt van land kwamen. Ze gingen meten hoe diep het water was. Het was daar ongeveer 40 meter diep. Even verderop keken ze weer. Toen was het water nog maar 30 meter diep. De zeemannen waren bang dat het schip tegen een rots in stukken zou breken. Daarom gooiden ze vier ankers uit. Toen lag het schip stevig vast. Iedereen hoopte dat het snel licht zou worden. Intussen lieten de zeemannen de reddingsboot in het water zakken. Ze zeiden dat dat nodig was om nog meer ankers te kunnen vastmaken. Maar eigenlijk wilden ze vluchten. Daarom zei Paulus tegen de officier en zijn soldaten: ‘Als de zeemannen niet op het schip blijven, kunnen jullie niet gered worden.’ Toen hakten de soldaten de touwen door waarmee de reddingsboot vastzat, en ze lieten de boot leeg wegdrijven.
Nog voordat het ochtend werd, wilde Paulus dat iedereen wat ging eten. Hij zei: ‘Jullie zijn nu al veertien dagen lang bang, en al die tijd hebben jullie niets gegeten. Maar nu moeten jullie echt iets eten. Dat is nodig voor jullie redding. Want er zal niets met jullie gebeuren.’
Toen Paulus dat gezegd had, pakte hij een brood en dankte God. Iedereen zag hoe hij het brood in stukken brak en begon te eten. Daardoor kregen de mensen nieuwe moed, en iedereen begon te eten. In totaal waren er 276 mensen op het schip. Toen iedereen genoeg gegeten had, werd het graan uit het schip in zee gegooid. Zo werd het schip minder zwaar.
Toen het licht werd, zagen we een kust met een strand. We wisten niet waar we waren, maar we wilden wel proberen erheen te varen. Dus maakten de zeemannen de touwen los waarmee het roer vastgebonden zat. Ook de ankers die het schip op zijn plaats hielden, werden losgemaakt. Die bleven in zee achter. Tegelijk werd voor op het schip een zeil gehesen. En de zeemannen stuurden het schip recht op het strand af. Maar het schip raakte een zandbank onder water. Het voorste deel van het schip kwam helemaal vast te zitten. En door de kracht van de golven begon het achterste deel in stukken te breken.
De soldaten waren bang dat de gevangenen weg zouden zwemmen en zouden ontsnappen. Daarom wilden ze hen doden. Maar de officier hield hen tegen, want hij wilde dat Paulus in leven zou blijven. Daarom gaf hij het bevel dat iedereen in zee moest springen. Eerst de mensen die konden zwemmen, en daarna de anderen. Die konden dan planken en andere delen van het schip gebruiken om te blijven drijven. Zo kwamen alle mensen veilig aan land.
Dichter bij de tijd
(Bewerking: C. Leterme)
Toen de boot vertrok, hadden ze veel tegenwind.
Daarom voeren ze naar Myra.
Daar vond de honderdman een schip uit Alexandrië
dat Italië had als bestemming.
Vele dagen lang raakten ze bijna niet vooruit.
Uiteindelijk legden ze aan vlak bij een havenstad.
Het was gevaarlijk om verder uit te varen
Paulus waarschuwde de bemanning:
‘Ik voorzie grote problemen als we nu uitvaren:
niet alleen lopen de lading en het schip gevaar, maar ook onze levens.’
Maar de honderdman luisterde niet naar Paulus
en liet het schip varen een haven op Kreta.
Wanneer er vanuit het zuiden een lichte bries opstak,
lichtten ze het anker en kozen zee.
Maar heel snel stak er een hevige wind op, die het schip meesleurde.
In de buurt van een eilandje
slaagden ze er in om de sloep langszij te krijgen.
De bemanning hees de sloep omhoog
en verstevigde de romp van het schip met touwen.
Omdat ze schrik hadden om aan de grond te lopen,
wierpen ze het drijfanker uit en lieten het schip drijven.
Maar de storm was zo geweldig
dat ze de volgende dag een deel van de lading overboord gooiden.
De dag daarna werpen ze zelfs de scheepsuitrusting in zee.
Dagenlang zagen ze geen zon en geen sterren en bleef het stormen,
zodat ze elke hoop op redding verloren.
Al een hele tijd had niemand aan boord iets gegeten.
Dan zei Paulus: ‘Als jullie naar mij hadden geluisterd,
dan waren we op Kreta gebleven
en bleven we bespaard van deze moeilijkheden
en was er niets verloren gegaan.
Maar toch roep ik jullie op om vol te houden.
Niemand van jullie zal omkomen.
Alleen het schip zal verloren gaan,
want vannacht droomde ik dat een engel me zei:
‘Wees niet bang, Paulus. Omdat je voor de keizer moet verschijnen,
heeft God je het leven van alle opvarenden geschonken.’
Veertien dagen later zwalpten ze nog steeds op de Adriatische Zee.
Rond middernacht vermoedde de bemanning dat ze land naderden.
Omdat ze schrik hadden om op een klip te lopen,
wierpen ze vier ankers uit en badden dat het dag mag worden.
Maar toen de bemanning het schip wilde verlaten
en de sloep te water liet,
zei Paulus tegen de honderdman en de soldaten:
‘Als jullie niet aan boord blijven, kunnen jullie niet gered worden.’
Daarop kapten de soldaten de touwen van de sloep
en lieten die in zee vallen.
Kort voor het begin van de dag
spoorde Paulus iedereen aan om iets te eten.
Hij zei: ‘Jullie hebben nu al veertien dagen niets gegeten.
Het zou goed zijn als jullie dat nu doen,
want dat zal bijdragen tot jullie redding.’
Dan nam hij een stuk brood, dankte God in aanwezigheid van allen,
brak het brood en begon te eten.
Dat gaf iedereen moed, zodat ze ook begonnen te eten.
Ze waren met tweehonderdzesenzeventig mensen aan boord.
Toen iedereen genoeg had gegeten,
maakten ze het schip lichter door graan overboord te gooien.
Toen het dag werd, zagen ze een baai met een strand
en besloten om het schip daar aan de grond te zetten.
Ze maakten de ankers los en gaven het schip prijs aan de zee.
Maar ze stootten op een zandbank.
Daar liep het schip aan de grond.
De boeg kwam onbeweeglijk vast te zitten.
Door het geweld van de golven begon de achtersteven te breken.
De soldaten wilden de gevangenen doden,
zodat niemand zwemmend kon vluchten.
Maar de honderdman, die wilde dat Paulus in leven bleef, zei:
'Wie kan zwemmen springt overboord om aan land te gaan.
Daarna de anderen, op planken of stukken wrakhout.
Zo komen allen behouden aan wal.'
Stilstaan bij…
Myra
Stad gelegen aan de zuidkust van Klein-Azië. Lees meer
Alexandrijns schip
Dit was een vrachtschip dat geladen was met graan en geregeld voer van Alexandrië in Egypte naar Rome
Knidus
Plaats gelegen in Griekenland. Lees meer
Schipbreuk
Tegenwoordig kunnen grote schepen het hele jaar door varen. In de tijd van de Bijbel kon het tussen oktober en april heel hard stormen en daar waren de schepen niet sterk genoeg voor.
Bij de tekst
Drie schepen
De reis naar Rome heeft Paulus in drie schepen gemaakt:
. met een kustvaarder ging hij van Caesarea naar Myra
. met een vrachtschip uit Alexandrië in Egypte ging hij van Myra naar Malta
. met een schip van Malta naar Puteoli