Nehemia 2, 1-8

Nehemia 2, 1-8: Nehemia mag naar Juda

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 717-718)

Toen ik een paar maanden later bij der koning was, schonk ik wijn voor hem in. Ik gaf de beker aan de koning.
De koning zag dat ik erg verdrietig was. Dat liet ik anders nooit merken. Hij zei tegen mij: 'Wat zie je er slecht uit! Je bent toch niet ziek? Of heb je veel zorgen?’ Ik schrok heel erg. Toen zei ik: 'Koning, ik wens u een lang leven toe! Ik voel me slecht, omdat ik me zorgen maak om de stad waar mijn voorouders begraven zijn. Die stad is verwoest, en de poorten zijn verbrand.'
De koning zei tegen mij: 'Wat wil je mij vragen?' Toen vroeg ik in stilte om hulp aan de God van de hemel.

Ik zei tegen de koning: 'Als u het goedvindt, en als u mij de juiste persoon vindt, wilt u me dan naar het gebied Juda sturen? Dan ga ik daar Jeruzalem weer opbouwen, de stad waar mijn voorouders begraven zijn.'
De koning zat naast zijn lievelingsvrouw. Hij zei tegen mij: ‘'Hoe lang gaat je reis duren, Nehemia? En wanneer kom je weer terug?' Ik vertelde hem hoe lang ik weg zou zijn. Toen zei de koning dat ik mocht gaan.
Ik vroeg hem: ‘Wilt u mij brieven meegeven voor de bestuurders van de provincie Trans-Eufraat? Anders geven ze mij misschien geen toestemming om door te reizen naar Juda. En kan ik ook een brief meekrijgen voor Asaf, de koninklijke houthandelaar? Een brief waarin u hem om hout vraagt voor de deuren in de poorten van de tempel, de stadsmuur en mijn eigen huis?’
De koning gaf mij alle brieven mee waar ik om gevraagd had. Het was duidelijk dat God mij hielp.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Nehemia schreef het volgende:

In de maand Nisan
van het twintigste jaar dat koning Artachsasta regeerde,
stond de wijn op tafel.
Ik nam de wijn en gaf hem aan de koning.
Ik had me nog bedroefd getoond in zijn bijzijn,
maar nu vroeg de koning me: 'Waarom kijk je zo treurig?
Je bent niet ziek, dus moet er iets zijn dat je verdrietig maakt.'
Ik schrok erg en zei tegen de koning:
'Laat de koning eeuwig leven!
Waarom zou ik er niet treurig uitzien,
nu de stad waar mijn voorouders begraven liggen, verwoest is
en haar poorten in vlammen zijn opgegaan?'
Toen vroeg de koning: 'Wat wens je?'
Ik bad tot de God van de hemel en zei tegen de koning:
'Als de koning het goed vindt en als je dienaar genade vindt in je ogen,
zend me dan naar Juda, om de stad weer op te bouwen
waar mijn voorouders begraven liggen.'
De koning, met de koningin naast hem, vroeg:
'Hoe lang duurt die reis en wanneer zou je terugkomen?'
Ik noemde hem een termijn.
De koning ging ermee akkoord en liet me vertrekken.
Toen zei ik tegen de koning:
'Als het de koning het goed vindt, geef me dan brieven mee
voor de gouverneurs aan de overkant van de Rivier,
zodat ze me doorlaten op mijn reis naar Juda.
En geef me ook een brief voor Asaf, de koninklijke houtvester,
om me boomstammen te leveren.
Daar laat ik balken van maken voor de poorten van de tempelburcht,
voor de stadsmuur en voor een huis voor mezelf.'
Omdat God goed was voor me, ging de koning in op mijn vraag.



Stilstaan bij …

Artachsasta
Hij was de jongste zoon van koning Xerxes I, die wist te ontsnappen toen zijn vader Xerxes samen met zijn oudste broer Darius, in 465 voor Christus werd vermoord door een paar hovelingen.
Hij besteeg de troon als Artaxerxes I en liet de schuldigen terechtstellen.
Hij regeerde over het Perzische rijk van 465-424 voor Christus. Onder zijn bewind kende men een zekere vrede. Toch verzwakte de macht van de koning. De groei van de macht van de aristocratie zorgde ervoor dat de edelen zich onttrokken aan hun militaire verplichtingen, waardoor de militaire kracht van het rijk afnam. De corruptie en het wanbeleid van het hof en de adel lagen aan de basis van de financiële en politieke achteruitgang.

Ik
De ‘ik’ in deze tekst is Nehemia (= 'De Heer troost'), een zoon van Chachalja en de broer van Chanani. Aan het hof van koning Artaxerxes I was hij wijnproever en schenker, een functie die alleen aan vertrouwelingen werd gegeven en erin bestond te testen of de wijn niet vergiftigd was.
Hij woonde in Susa, de winterhoofdstad van het Perzisch Rijk.
Toen de koning besloot om het joodse volk uit ballingschap naar hun land te laten terugkeren, stelde hij Nehemia aan als landvoogd van Juda (rond 445 voor Christus), om er orde op zaken te stellen. Geboden die vergeten waren, voerde Nehemia terug in. Hij nam ook de leiding bij het herstel van de muren van Jeruzalem, een werk dat heel veel tegenkanting kreeg van vijanden uit de omgeving.