Loading...
 

SLAVEN

Slaaf

Wie?

Slaven of slavinnen waren juridisch gezien geen personen, maar voorwerpen. Ze hadden geen rechten of konden er geen uitoefenen. Ze waren het bezit van een eigenaar die er volledig over kon beschikken en ze kon kopen en verkopen. Zelfs de vrouw en de kinderen van een slaaf waren het bezit van de baas / heer, die met hen kon doen wat hij wou. Wie ongehoorzaam was werd streng gestraft met afranseling of zelfs met de dood.

Bijna een derde van de bevolking in het Romeinse Rijk bestond uit slaven. Hoewel die binnen een huishouden soms belangrijke posities konden innemen, had dat geen invloed op hun oneervolle status van slaaf.

Het werk van de slaven in die tijd wordt nu gedaan door: dienaars, knechten, personeel, arbeiders … met het grote verschil dat ze als persoon niet het eigendom zijn van hun baas.



Hoe werd men slaaf?

. door geboorte (als de ouders slaven waren)
. doordat men gevangen genomen werd ( krijgsgevangenen in een oorlog)
. doordat men zichzelf verkocht als slaaf (om een grote schuld te kunnen betalen of om economische zekerheid te krijgen in moeilijke tijden)
. doordat men tot slavernij veroordeeld werd als straf voor gepleegde misdaden.



Slavenwerk

Slaven waren werkzaam in bouwprojecten of deden dienst in huizen van rijke mensen.
In het Romeinse Rijk werden ze voor alle arbeid gebruikt. De eigenaars vonden in hen een goedkope werkkracht om het bezit uit te baten (landerij; mijn). In de stad werden ze huisknecht, portier, kok, muzikant … Ontwikkelde slaven deden dienst als leraar, bibliothecaris, geneesheer, kopiist, secretaris … Anderen werden ingezet als werklui, roeiers op een vloot, straatvegers, onderhouders van de wegen …





De Bijbel over slaven

Soorten slaven

In de Bijbel is er vooral sprake van twee soorten slaven:

Vreemdelingen
Mensen werden gekocht of tijdens een oorlog buitgemaakt en op de markt verkocht.
Zo werd Jozef in Egypte als slaaf verkocht door de Ismaëlieten. (Genesis 39, 1)

Eigen mensen: Israëlieten / Joden
Mensen, die verkocht werden of zichzelf verkochten om hun schuld te kunnen betalen.
Zo vertelde de vrouw van een profeet aan Elisa dat een schuldeiser was gekomen na de dood van haar man om haar twee kinderen als slaaf mee te nemen.' ( 2 Koningen 4, 1)



Afspraken met slaven en hun meesters

Omdat in de tijd van de Bijbel slavernij een normaal maatschappelijk verschijnsel was, keurde de Bijbel dat nergens af. Wel staat er dat een slaaf zich moest schikken in zijn lot en zijn meester moest gehoorzamen en dat een meester zijn slaven goed moest behandelen:




Wat werd van de slaven verwacht?

Ze weten wat hun meester van hen verlangt.Lucas 12, 47Lees meer
Ze moeten hun meester gehoorzamen. Efeziërs 6, 5Lees meer
Ze moeten hun meester respecteren.1 Timoteüs 6, 1
Ze moeten zich schikken naar hun meester. Titus 2, 9-10
Ze moeten hun meesters respecteren, ook als die lastig zijn.1 Petrus 2, 18-19





Wat werd van de meesters verwacht?
Exodus 21, 2-6
“Wanneer je een Hebreeuwse slaaf koopt, dan moet hij zes jaar dienen, maar in het zevende jaar mag hij zonder betalen weggaan als vrij man. Was hij alleen gekomen, dan moet hij ook alleen vertrekken. Had hij een vrouw, dan mag zijn vrouw met hem meegaan. Heeft zijn meester hem een vrouw gegeven en heeft deze hem zonen of dochters geschonken, dan behoort de vrouw met haar kinderen toe aan de meester: de man moet dan alleen vertrekken. Maar als hij zegt: ‘Ik ben gesteld op mijn meester, op mijn vrouw en kinderen, ik wil niet als vrij man weggaan,' dan moet zijn meester hem naar de godheid brengen, hem tegen de deur of de deurpost zetten en met een priem zijn oor doorboren. Dan zal die man voor altijd zijn slaaf blijven.”

Het was verboden om Israëlieten voor altijd in slavernij te houden. Wie zichzelf verkocht, kwam na zes jaar weer vrij, maar kon zich vrijwillig voor het leven als slaaf in de huishouding van de baas laten opnemen. Men koos voor die vrijwillige slavernij als men getrouwd was en kinderen had, want die bleven eigendom van de ‘baas’.


Deuteronomium 5, 12-14
“Onderhoud de sabbat: die moet heilig voor je zijn, zoals Jahwe je God je heeft geboden. Zes dagen kun je werken en al je arbeid verrichten, maar de zevende dag is een sabbat voor Jahwe je God. Dan mag je geen enkele arbeid verrichten, jij niet, je zoon niet, je dochter niet, je slaaf niet, je slavin niet, je rund niet, je ezel niet, je overige vee niet en ook niet de vreemdelingen binnen uw poorten. Dan kunnen je slaaf en je slavin uitrusten even als jezelf.”
Lees meer

Slaven hebben recht op een rustdag, net zoals hun meesters dat hebben.


Deuteronomium 15, 12-15
“Wanneer je broeder, een Hebreeuwse man of vrouw, zich als slaaf aan jou verkoopt, moet hij je zes jaar dienen, maar het zevende jaar moet je hem vrij laten heengaan. En bij de vrijlating mag je hem niet met lege handen laten heengaan. Je moet hem geschenken meegeven van je schapen, je dorsvloer en je perskuip, naargelang Jahwe je God je heeft gezegend. Bedenk dat je zelf slaaf was in Egypte en dat Jahwe je God je verlost heeft. Daarom geef ik je vandaag dit gebod.”

Omdat het Joodse volk zelf in slavernij leefde in Egypte moet men Hebreeuwse slaven geschenken geven als ze vrijkomen.


Deuteronomium 23, 16-17
“Een slaaf die bij zijn heer is weggelopen en bij jou komt, mag je niet aan zijn heer uitleveren. Hij mag in je land blijven wonen, in de stad waaraan hij de voorkeur geeft. Je mag hem niet hard behandelen.”

Een gevluchte slaaf mag niet worden uitgeleverd aan zijn meester, maar moet een plaats krijgen in de stad en mag niet worden uitgebuit.



Spreken met beelden

Beeld voor ‘afhankelijkheid’

Men noemt zich slaaf of knecht als men afhankelijk is van iemand die hoger staat, bijvoorbeeld: gezant, hoveling of minister noemt zich ‘slaaf’ van een heer, een koning, God.
Men kan ook slaaf zijn van een geldschieter, zonde … die bezit kunnen nemen over je leven.


Rechters 15, 18
“Simson had hevige dorst gekregen. Hij riep tot Jahwe: ‘Je hebt je dienaar deze grote overwinning laten behalen. Moet ik nu van dorst omkomen en in de handen vallen van die onbesnedenen?'”
Lees meer

Als geschreven wordt over ‘slaaf’ van de HEER, vertaalt men dat eerder met het woord ‘knecht’.


Galaten 5, 1
“Christus heeft ons verlost zodat we vrije mensen zijn. Hou dat vol en word niet opnieuw slaaf.”
Lees meer

Paulus roept zijn lezers op in vrijheid te leven, en zich niet weer als slaven te onderwerpen aan de machten van de wereld.


Spreuken 22, 7
“Een rijke heeft macht over armen, wie leent is de slaaf van zijn geldschieter.”


Johannes 8, 34
Jezus antwoordde: ‘Werkelijk, Ik verzeker u, iedereen die zondigt is een slaaf van de zonde.’
Lees meer



Beeld voor het afstand nemen van een machtspositie

Matteüs 20, 26-27
“’Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, moet dienaar van de anderen zijn, en wie van jullie de eerste wil zijn, moet slaaf van de anderen zijn.’”
Lees meer





Bijbel

Oude Testament

Hoe omgaan met slaven

Exodus 20, 2
“‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd’”
Lees meer

God maakte een einde aan de slavernij in Egypte. De herinnering daaraan vormt in de wetten van Mozes de basis van verschillende afspraken rond de omgang met slaven.

slaven mogen genieten van de sabbatsrust (Deuteronomium 5, 14-15)
ontsnapte slaven krijgen bescherming (Deuteronomium 23, 16-17)
volksgenoten in schuldslavernij worden na zes jaar vrijgelaten (Deuteronomium 15, 12).


Nog meer regels in Exodus 21 beperken de willekeur van de meester.





Nieuwe Testament

Parabels van Jezus over slaven

De parabel van de talenten
“Het is er mee als met de man die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn dienaars / slaven bij zich riep om hun zijn bezit toe te vertrouwen.” (Matteüs 25, 14)
Lees meer

In deze parabel vertrouwt een man zijn slaven / knechten / dienaars talenten toe terwijl hij op reis gaat. Bij zijn terugkomst roept hij hen bij hem ...


De parabel van de onbarmhartige slaaf
“Daarom gelijkt het rijk der hemelen op een koning die rekening en verantwoording wilde vragen aan zijn dienaars / slaven.” (Matteüs 18, 23)
Lee’s meer

In deze parabel vergelijkt Jezus het rijk der hemelen met een koning die afrekent met zijn slaven / dienaars / personeel / knechten.



Slaven in de brieven van Paulus

1Korintiërs 12, 13
“Want wij zijn allemaal door het doopsel één lichaam geworden, doordrongen van één Geest of we nu Jood waren of Griek, slaaf waren of vrije mens.”
Lees meer


Efeziërs 6, 5-9
Slaven, wees gehoorzaam aan jullie aardse meesters met eerbied en ontzag, alsof je Christus zelf gehoorzaam was, niet als ogendienaars om mensen te behagen, maar als knechten van Christus, die de wil van God van harte volbrengen.
Dien de Heer welgemoed in de mensen, in het besef dat iedereen, of hij nu een slaaf is of een vrije man, het goede dat hij deed, van de Heer zal terug krijgen.
En jullie meesters, behandel hen in dezelfde geest. Dreig niet en vergeet niet dat jullie in de hemel dezelfde meester hebben als zij. Hij heeft geen gunstelingen.”

Lees meer

Zowel de slaven als hun meesters krijgen raadgevingen van Paulus. Voor hem is er binnen de gemeente geen verschil tussen slaven en meesters. Toch komt hij niet in opstand tegen dat systeem dat in zijn tijd een onderdeel van de sociale en economische werkelijkheid was, maar bepleit keer op keer dat het er in de christelijke gemeente anders aan toe moet gaan.


Filemon 15-16
“Misschien was hij (Onesimus) daarom een tijd lang weg geweest bij je: zodat je hem nu voorgoed terug kunt krijgen, nu niet meer als slaaf, maar als veel meer dan een slaaf: als een geliefde broeder, want dat is hij voor mij helemaal, en zeker nog meer voor jou, als mens en als christen.”
Lees meer

In de brief aan Filemon probeert Paulus om de ontvanger over te halen zijn weggelopen slaaf Onesimus als gelijkwaardige broeder aan te nemen en hem zelfs vrij te laten.





Overweging

Seneca (rond 55 voor Christus - rond 39 na Christus)

Het kan je ook overkomen

(Seneca, Brieven aan Lucilius V 47.10.)

“Vis tu cogitare istum quem servum tuum vocas ex isdem seminibus ortum eodem frui caelo, aeque spirare, aeque vivere, aeque mori! Tam tu illum videre ingenuum potes quam ille te servum. Variana clade multos splendidissime natos, senatorium per militiam auspicantes gradum, fortuna depressit: alium ex illis pastorem, alium custodem casae fecit. Contemne nunc eius fortunae hominem in quam transire dum contemnis potes.”

Bedenk dat de man die jij je slaaf noemt, geboren is uit hetzelfde zaad als jij en van dezelfde hemel geniet, op gelijke wijze ademt, op gelijke wijze leeft, op gelijke wijze sterft! Je kunt hem net zo goed als vrijgeborene zien als hij jou als slaaf. Door de nederlaag van Varus bracht het lot veel aanzienlijke mensen ten val, die op basis van hun militaire carrière uitzicht hadden op de rang van senator: het lot maakte een van hen herder, een ander bewaker van een hut. Kijk je nu nog neer op een man met een levenslot dat ook jou kan overkomen, terwijl je op hem neerkijkt.

De laatste zin is sarcastisch bedoeld. Of je nu een vrij mens bent of een slaaf, het lot treft allen. Als je van hoog aanzien bent, kun je laag vallen. Kijk dus niet neer op mensen die slaaf zijn. (Mia Verbanck)





Suggesties

Grote kinderen

VERTELLEN

Het land van vrede

(C. LETERME, Een parel voor elke dag, Uitgeverij Averbode 2007, p. 279)

Een koning zond twee dienaars uit met de opdracht:
‘Controleer mijn land en zie of er nog vrede is.’

De eerste dienaar kwam vlug terug en zei:
‘Majesteit, uw land is een land van vrede.
Nergens heb ik wapens gevonden,
nergens haarden van verzet.
Overal heerst orde en regelmaat.
U kunt rustig gaan slapen.’

De tweede dienaar kwam niet terug.
In het begin was de koning ongerust.
Later werd de dienaar met een standbeeld vergeten.

Enkele jaren later
werd de koning midden in de nacht uit zijn bed gehaald.
Tot zijn verbazing stond daar zijn doodgewaande dienaar.
Die zei: ‘Sire, uw andere dienaar heeft gekeken
of er nergens oorlog was,
maar ik ben rondgegaan om te zien of er vrede was.
En vrede heb ik nergens gevonden.
Ik heb gesproken met zieken en bedelaars,
met arme boeren, met weduwen en wezen.
Ik moet je zeggen: de vrede moet nog gemaakt worden.
Daarom, Sire, ben ik zo laat.’





Jongeren

ONDERZOEKEN

Slaaf / parabel van de talenten

De groep kinderen wordt verdeeld in een paar aantal groepen.
De kinderen bestuderen in die kleine groepen de informatie over slaven of die over de parabel van de talenten.
Daarna formuleren ze vragen die ze als interviewer zouden stellen op basis van die informatie.
Die vragen noteren ze op een papier (= vragenlijst).

Die vragenlijsten worden daarna voorgelegd aan de groep(en) die het ander onderwerp bestudeerde. Die andere groepen formuleren de antwoorden op die vragen op basis van het materiaal dat op de website te vinden is.

Om af te sluiten worden de vragen gesteld door leden van de ene groep en beantwoord door de leden van de andere groep.


TIPS
.
De meest interessante vragen en de antwoorden erop, worden opgenomen in de krant: 'De RONDE van de BIJBEL'.


.
Mogelijke vragenlijst:
- Hoe word je slaaf?
- Welk werk doe je als slaaf?
- Wat is het grote verschil tussen iemand die werkt als slaaf en iemand die hetzelfde werk doet zonder slaaf te zijn?

In het Nieuwe Testament wordt er meer over slaven geschreven dan we denken. Dat komt omdat men het woord 'slaaf' vertaalt met 'dienaar', 'knecht' of ...
Jezus vertelt in zijn parabels regelmatig over slaven. Bijvoorbeeld: de parabel van de talenten
- Wat wil Jezus met deze parabel duidelijk maken?
- Waarom zou Hij er geen probleem van maken dat er slaven zijn?





VERTELLEN

De andere verloren zoon

(C. LETERME, Parels van verhalen, Uitgeverij Averbode 2019, p. 39)

Een vader had twee zonen.
De jongste zei tot zijn vader: ‘Ik wil niet leven zoals u,
ik ga weg en zoek mijn eigen weg.’

'Vrienden' leerden hem het 'paradijs' kennen.
Hij dronk en bleef liggen waar hij lag.
Beschilderde meisjes graaiden naar zijn geld.
Hij begon honger te lijden.
Hij belde aan bij zijn vroegere vrienden.
Maar die waren niet thuis voor hem.
Hij ging werken voor een hongerloon.

Toen kwam hij tot nadenken en zei:
‘Bij mijn vader is eten in overvloed;
onze kat krijgt er lekkere brokjes,
terwijl ik verga van de honger.
Ik ga terug naar huis en zal zeggen:
Vader, ik heb misdaan, ik ben niet waard uw zoon te heten,
maar neem mij aan als een ongeschoolde arbeider.'

Zijn vader zag hem al aankomen.
‘Vader, ik heb misdaan ...’
Zijn vader keerde zich om: ‘Je bent mijn zoon niet meer.’
De deur viel dicht.
Zijn vader sprak erover met de oudste zoon.
Die haalde zijn schouders op: ‘’t Is zijn eigen schuld!
Hij is nu eenmaal een mislukkeling en zal het blijven.’

Enkele weken later kopten de kranten:
'Brutale inbraak.
Jonge dader nog dezelfde dag ingerekend.'

(Naar een tekst van K. STAES)