Loading...
 

Woordenlijst P

.

Paasfeest

Met ‘paasfeest’ wordt in de Bijbel altijd het joodse ‘Pesach’ bedoeld.



Palestina

De Romeinse provincie Palestina strekte zich uit over het gebied dat nu door de moderne staten Israël, Jordanië en Palestina wordt ingenomen.



Parabel

Een parabel is een kort verhaal waarbij men een waarde, een begrip, plaatst naast een concreet gegeven dat erop gelijkt en het helpt te begrijpen.
Jezus gebruikte vaak gelijkenissen om over het rijk van God te spreken.
In Nederland wordt voor zo'n verhaal eerder het woord ‘gelijkenis’ gebruikt.



Paulus

(= 'hij om wie gebeden is')
(Latijnse vorm van de Hebreeuwse naam Saul, de naam van de eerste koning van Israël)
De dubbele naam Saulus/Paulus toont aan dat Paulus tot twee culturen hoorde: de joodse en de Latijnse. Paulus zelf gebruikte in zijn brieven alleen de naam Paulus.
Hij studeerde bij rabbi Gamaliël en werd een farizees schriftgeleerde. Hij bestreed de opvattingen van Jezus en zijn volgelingen en was het er mee eens dat diaken Stefanus werd gesstenigd en zo omkwam.
Later, onderweg naar Damascus om nieuwe 'christenen' te arresteren, vwerd hij aangsproken door Jezus (Handelingen 22).
Onder zijn impuls en door zijn reizen door Klein-Azië en Griekenland, kwam er een doorbraak van het christendom naar de niet-joodse volkeren. Paulus wordt ‘de apostel der heidenen’ genoemd.



.

Pentateuch

Grieks woord voor ‘vijfdelig’. Deze naam gaven Griekssprekende joden aan de vijf eerste boeken van het oude testament (van Mozes), nl. Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Andere joden noemden deze vijf rollen: Tora.



Pesach

Het Joodse paasfeest, dat zeven / acht dagen duurt, herdenkt de uittocht uit Egypte en gaat terug op een feest dat de landbouwers vroeger vierden bij de oogst van de gerst. De duur van dat feest eten de joden ongedesemd brood omdat de Israëlieten, zo vertellen ze, geen tijd hadden om het te laten rijzen bij die uittocht. De dagen voor Pesach wordt alle gedesemd brood uit de huizen verwijderd (vgl. grote schoonmaak). Op die voorbereidingsdag werd tegen de avond het paaslam geslacht.
De joodse wet schreef voor dat feest een pelgrimstocht naar Jeruzalem voor. Dat gebeurde ook met het joodse pinksterfeest en het Loofhuttenfeest.



Petrus

(Grieks = steen; Frans: pierre)
Naam die Jezus gaf aan Simon, zijn eerste leerling. Jezus vond hem duidelijk een ‘kei’ van een man. Matteüs, Marcus en Lucas vertellen dat hij die naam kreeg, toen hij in Jezus de Messias erkende.
Bij die gelegenheid ontving hij - volgens Matteüs - van Jezus (symbolisch) de sleutels van het rijk der Hemelen. Later werd dit het attribuut waarmee hij vaak wordt afgebeeld.
Petrus was een broer van Andreas. Beide waren ze vissers uit Betsaïda. Hij werd de leidersfiguur in de Palestijns-joodse kerk van Jeruzalem.
Daarna trok hij naar Rome, waar hij rond het jaar 67 de marteldood stierf en begraven werd buiten de stadsmuren van Rome. De Sint-Pietersbasiliek staat boven op zijn graf.
In de derde eeuw noemde men hem de eerste paus.



.

Pilatus

Lid van de Romeinse adellijke familie van de Ponti. Dank zij de hulp van zijn familie, kon hij snel carrière maken. In 26 na Christus werd Pontius Pilatus gouverneur / prefect in Judea (Zuid-Israël), waar hij vooral de orde moest bewaken. Hij stond er aan het hoofd van 3000 soldaten, inde belastingen en trad soms op als hoogste rechter. Een moeilijke job omdat er in Judea voortdurend relletjes waren. Toch aanvaardde Pilatus dit ambt omdat hij hoopte later een betere functie te krijgen. In 36 na Christus wordt hij afgezet. Toen hij terug ging naar Rome om zich te verantwoorden, was keizer Tiberius net overleden. Men weet niet wat er daarna met hem gebeurde. Men vermoed dat hij zelfmoord pleegde, iets wat niet ongewoon was bij Romeinse leiders die in ongenade waren gevallen.



Pinksteren

(Grieks: Pentekostè, vijftigste (dag))
Pinksteren wordt vijftig dagen na Pasen gevierd en herinnert aan de nederdaling van de Heilige Geest over de apostelen.
De joden herdenken op dat feest dat het volk bij de berg Sinaï, de 10 woorden van God kreeg.
Bij de Israëlieten was Pinksteren het Feest van de Oogst, een dag van vreugde en dankzegging (Exodus 23, 16; Numeri 28, 26; Levitcus 23, 16v.). De eerstelingen van de vruchten der aarde werden geofferd (Exodus 34, 22).
Het feest kreeg de naam van ‘Wekenfeest’ omdat het zeven weken na Pasen valt.



.

Prefect

Titel van de gouverneurs van de Romeinse provincies.



Pretorium

Residentie van een gouverneur, paleis.



Priester

Een priester stond tussen God en het volk: hij droeg de offers van de mensen op en sprak de zegen van God uit. Hij gaf les over de wetten van God, gaf uitleg over religieuze voorschriften en controleerde of die nageleefd werden. In sommige burgerlijke en religieuze geschillen trad hij op als rechter
De priesters in Jeruzalem verzorgden om beurt de dienst in de tempel. Het was een grote eer voor hen als ze in de tempel zelf mochten binnengaan.
Ze waren verdeeld in 24 klassen (zie Lucas 1, 5-9), die elk gedurende één week dienst hadden in de tempel. Aan hun hoofd stond de hogepriester.



Procurator

Titel van de gouverneurs van de Romeinse provincies vanaf de tweede helft van de eerste eeuw na Christus.



Profeet

(Grieks = ‘spreken voor of in naam van een ander’)
Een profeet is de woordvoerder van God. Hij klaagt wantoestanden in de samenleving aan en roept op om ze te veranderen en om te keren vanuit droom van God over de wereld. Hij kan ook goed nieuws brengen: de belofte van zegen en geluk die God de mensen geeft.
Het Oude Testament kent vier grote profeten: Jesaja, Jeremia,
Ezechiël en Daniël en twaalf kleine profeten: Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia en Maleachi.
In de meer verhalende teksten uit het Oude Testament is er ook nog sprake van: Natan, Elia en Elisa.
Nogal wat profeten werden niet graag gezien omdat ze dingen zegden die de mensen niet graag hoorden.Ze protesteren dikwijls tegen sociaal onrecht en valse godsdienstigheid.



Proseliet

Iemand van niet-joodse herkomst die zich tot het jodendom heeft bekeerd en zich heeft laten besnijden.



.

Psalm

(Het Griekse woord ‘Psallein’ betekent: snaren tokkelen)
Psalmen zijn 150 gebeden die vooral gezongen werden in en rond de tempel van Jeruzalem. Ze werden zowat drieduizend jaren geleden neergeschreven. Men kan erin terugvinden hoe de mensen toen over God dachten en hoe ze toen tot God gebeden hebben. Ze gaan over vreugde en verdriet, goed en kwaad, wanhoop en vertrouwen van mensen van alle tijden en plaatsen, vanuit hun geloof in God. Psalmen worden nog steeds in de kerk en door heel wat gelovigen gebeden en gezongen.