Loading...
 

Palmzondag A - lang evangelie

Matteüs 26, 14 - 27, 66: De laatste dagen van Jezus

Matteüs, 26, 14 - 27, 66 // Marcus 14, 1 - 15, 47 // Lucas 22, 14 - 23, 56 // Johannes 18, 1-19,42



De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1569-1575)

Eén van de twaalf leerlingen ging naar de priesters toe. Het was Judas Iskariot. Hij zei: ‘Ik kan jullie helpen om Jezus gevangen te nemen. Wat krijg ik daarvoor?’ De priesters gaven hem 30 zilveren munten.
Vanaf dat moment dacht Judas erover na hoe Jezus gevangengenomen kon worden.

Het was de eerste dag van het Joodse Paasfeest. De leerlingen kwamen bij Jezus en vroegen: ‘Waar zullen we de paasmaaltijd voor u gaan klaarmaken?’
Jezus noemde de naam van iemand in Jeruzalem. De leerlingen moesten naar hem toe gaan en tegen hem zeggen: ‘Onze meester zegt dat het einde van zijn leven dichtbij gekomen is. Hij wil in uw huis de paasmaaltijd eten met zijn leerlingen.’
De leerlingen deden wat Jezus tegen hen gezegd had, en ze maakten de paasmaaltijd klaar.

’s Avonds gingen Jezus en de twaalf leerlingen samen eten. Onder het eten zei Jezus: ‘Luister goed naar mijn woorden: Eén van jullie zal mij uitleveren.’ De leerlingen werden heel verdrietig en ze vroegen allemaal aan Jezus: ‘Ben ik het? Nee toch, Heer!’
Jezus antwoordde: ‘Eén van jullie nam net iets uit de schaal, tegelijk met mij. Dat is de man die mij zal uitleveren. De Mensenzoon zal sterven. Dat wordt al verteld in de heilige boeken. Maar wat een ramp zal dat zijn voor de man die mij uitlevert! Die man had beter niet geboren kunnen worden.’
Judas, de man die Jezus ging uitleveren, zei: ‘Ben ik het, meester? Nee toch!’ Jezus zei tegen hem: ‘Je zegt het zelf.’

Tijdens het eten nam Jezus een brood. Hij dankte God, brak het brood in stukken en deelde het uit. Hij zei: ‘Kijk, dit is mijn lichaam. Eet ervan.’
Daarna nam hij een beker wijn. Hij dankte God en liet de beker rondgaan. Hij zei: ‘Drink allemaal uit deze beker. Want dit is mijn bloed. Als ik gedood word, zal mijn bloed vloeien. Maar daardoor zullen veel mensen gered worden, want hun zonden worden vergeven. Dat heeft God beloofd.’
Jezus zei ook: ‘Luister naar mijn woorden: Vanaf nu zal ik geen wijn meer drinken. Ik zal pas weer wijn drinken als ik samen met jullie in de nieuwe wereld van mijn Vader ben.’ Toen zongen Jezus en zijn leerlingen een lied om God te danken. Daarna gingen ze op weg naar de Olijfberg.

Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Vannacht zullen jullie mij allemaal in de steek laten. Want God zegt in de heilige boeken: «Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudde zullen alle kanten op rennen.» Maar luister goed: Ik zal opstaan uit de dood. En dan ga ik naar Galilea, en daar zullen jullie mij zien.’
Toen zei Petrus: ‘Misschien zullen alle anderen u in de steek laten. Maar ik zal u nooit in de steek laten!’ Jezus antwoordde: ‘Luister goed, Petrus. Jij zult drie keer zeggen dat je mij niet kent. Dat gebeurt vannacht, nog voordat de haan gekraaid heeft.’
Maar Petrus zei: ‘Ik laat u niet in de steek! Als het moet, wil ik zelfs samen met u sterven.’ En alle andere leerlingen zeiden hetzelfde als Petrus.

Jezus ging met de leerlingen naar een plek die Getsemane heette. Hij zei tegen de leerlingen: ‘Ik ga daar verderop bidden. Blijf hier wachten tot ik terugkom.’ Jezus nam Petrus mee, en de broers Jakobus en Johannes. Jezus werd verdrietig en bang. Hij zei: ‘Ik houd het niet meer uit van verdriet. Blijven jullie maar hier en blijf wakker, net als ik.’
Jezus liep nog een klein stukje verder. Hij knielde op de grond en begon te bidden: ‘Mijn Vader, als het kan, zeg dan dat ik niet hoef te lijden. Maar doe alleen wat u wilt, niet wat ik wil.’
Jezus ging terug naar de drie leerlingen. Ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Kunnen jullie niet eens een uur wakker blijven voor mij? Blijf toch wakker! Bid God om kracht, zodat je geen verkeerde keuze maakt. Want jullie willen wel het goede kiezen, maar jullie zijn zwak.’

Jezus ging voor de tweede keer bidden. Hij zei: ‘Mijn Vader, als het niet anders kan, dan zal ik het lijden dragen. Wat u wilt, moet gebeuren.’ Toen hij terugkwam, lagen de leerlingen alweer te slapen. Ze konden hun ogen niet openhouden.
Jezus liet hen daar liggen. Hij ging nog een keer bidden. En voor de derde keer zei hij dezelfde woorden. Toen hij terugkwam bij de leerlingen, zei hij: ‘Liggen jullie nu nog steeds rustig te slapen? Het moment is bijna gekomen dat de Mensenzoon uitgeleverd wordt aan slechte mensen.’

Jezus zei: ‘Kom, we moeten gaan. De man die mij gaat uitleveren, is dichtbij.’ Terwijl Jezus dat zei, kwam Judas eraan, de man die Jezus ging uitleveren. Hij was één van de leerlingen. Hij had een grote groep mannen bij zich met zwaarden en stokken. Ze waren gestuurd door de priesters en de leiders van het volk.
Judas had van tevoren met die mannen een teken afgesproken. Hij had gezegd: ‘Ik zal één man groeten met een kus. Dat is de man die jullie gevangen moeten nemen.’

Judas liep recht op Jezus af. Hij zei: ‘Dag, meester!’ En hij groette hem met een kus. Jezus zei tegen hem: ‘Zo, vriend. Hier ben je dus voor gekomen.’ Toen grepen de mannen Jezus vast en ze namen hem gevangen.
Eén van de leerlingen van Jezus pakte zijn zwaard. Hij raakte daarmee de knecht van de hogepriester, en sloeg zijn oor eraf. Maar Jezus zei: ‘Doe je zwaard weg! Want iedereen die geweld gebruikt, zal door geweld sterven. Je weet toch dat ik mijn Vader om hulp kan vragen? Dan zou hij mij meteen een enorm leger van engelen sturen. Maar dan gebeurt er niet wat er moet gebeuren. Het moet namelijk precies zo gaan als al verteld wordt in de heilige boeken.’
Toen zei Jezus tegen de mannen die hem gevangennamen: ‘Jullie zijn hier gekomen met zwaarden en stokken om mij gevangen te nemen. Alsof ik een gevaarlijke misdadiger ben! Elke dag zat ik in de tempel om de mensen uitleg te geven over God. Maar toen hebben jullie mij niet gevangengenomen. Toch moet het allemaal zo gebeuren, want zo wordt het al verteld in de heilige boeken van de profeten.’
Toen vluchtten alle leerlingen weg. Ze lieten Jezus in de steek.

De mannen die Jezus gegrepen hadden, brachten hem bij Kajafas, de hogepriester. Daar waren ook de wetsleraren en de leiders van het volk bij elkaar gekomen.
Petrus liep op een afstand achter Jezus aan. Hij kwam op de binnenplaats van het huis van de hogepriester. Daar ging hij bij de knechten zitten om te zien wat er verder zou gebeuren.

De priesters, de wetsleraren en de leiders van het volk zochten een valse beschuldiging tegen Jezus. Want dan konden ze hem laten doden. Er werden wel veel valse beschuldigingen tegen Jezus uitgesproken. Maar er was geen beschuldiging bij die ze konden gebruiken.
Toen kwamen er twee mannen naar voren. Ze zeiden: ‘Wij hebben Jezus iets horen zeggen over de tempel. Hij zei: ‘Ik kan de tempel van God afbreken en binnen drie dagen weer opbouwen.’’
De hogepriester stond op. Hij zei tegen Jezus: ‘Waarom reageert u niet? U hoort toch wat die mensen over u zeggen?’ Maar Jezus zei niets.

Toen zei de hogepriester tegen Jezus: ‘Zo zeker als God leeft, geef antwoord! Bent u de messias, de Zoon van God?’ Jezus zei: ‘U zegt het zelf. En ik zeg jullie dit: Ik ben de Mensenzoon. Vanaf nu zullen jullie mij naast God zien zitten, aan de rechterkant. En jullie zullen mij uit de hemel zien terugkomen op de wolken.’
Toen de hogepriester dat hoorde, scheurde hij zijn priestermantel doormidden. Hij zei: ‘Deze man beledigt God. We hebben geen verklaringen meer nodig. Jullie hebben nu allemaal gehoord dat hij God beledigde. Wat is jullie oordeel?’ Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en moet gedood worden.’
Toen begonnen ze Jezus in zijn gezicht te spugen en hem te slaan. Terwijl ze dat deden, zeiden ze: ‘Hé messias, voorspel eens wie jou gaat slaan!’

Petrus zat nog steeds op de binnenplaats. Er kwam een meisje naar hem toe dat daar werkte. Ze zei: ‘Jij hoort ook bij die Jezus uit Galilea!’ Maar Petrus riep: ‘Welnee! Ik heb geen idee waar je het over hebt!’ Iedereen hoorde het.
Petrus liep weg naar de poort. Maar daar werd hij door een ander meisje herkend. Ze zei tegen de mensen die daar stonden: ‘Hij hoort bij Jezus uit Nazaret.’ En weer zei Petrus: ‘Welnee! God weet dat ik die man niet eens ken.’
Maar even later zeiden een paar andere mensen: ‘We weten zeker dat jij bij Jezus hoort. Iedereen kan horen dat jij ook uit Galilea komt.’ Toen begon Petrus te vloeken en hij riep: ‘God weet dat ik die man niet ken!’ Meteen daarna kraaide er een haan.
Petrus dacht terug aan wat Jezus gezegd had: ‘Jij zult drie keer zeggen dat je mij niet kent. Vannacht, nog voordat de haan kraait.’
Toen liep Petrus weg, en hij huilde.


Toen het ochtend geworden was, namen alle priesters en leiders van het volk een besluit. Ze besloten dat Jezus gedood moest worden. Ze lieten hem vastbinden, namen hem mee en brachten hem bij Pilatus, de Romeinse bestuurder.

Judas, de man die Jezus uitgeleverd had, hoorde over het besluit om Jezus te doden. Toen kreeg hij spijt van wat hij gedaan had. Hij bracht de 30 zilveren munten terug naar de priesters en de leiders van het volk. Hij zei: ‘Ik heb iets slechts gedaan! Ik heb iemand uitgeleverd die onschuldig is. En nu wordt hij gedood!’ Maar de priesters en de leiders zeiden: ‘Dat is niet ons probleem. Zoek dat zelf maar uit.’
Toen gooide Judas de zilveren munten in de tempel en ging weg. Daarna maakte hij een eind aan zijn leven door zich op te hangen.

De priesters pakten de zilveren munten en zeiden: ‘Het is geld waar bloed aan zit! Dat mogen we niet in de geldkist van de tempel doen.’ Ze besloten om van het geld een stuk land te kopen, dat het Land van de Pottenbakker heette. Dat land werd daarna gebruikt als begraafplaats voor vreemdelingen. Het wordt nu het Bloedland genoemd.
Zo gebeurde er wat al door de profeet Jeremia gezegd was: «Ze pakten de 30 zilveren munten. Dat was het bedrag dat de mannen van Israël bepaald hadden. Zo veel vonden ze hem waard. En van dat geld kochten ze het land van de pottenbakker. Dat is wat ik moest zeggen van de Heer.»

Jezus stond voor Pilatus, de bestuurder van de stad. Pilatus vroeg aan hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het zelf.’
De priesters en de leiders van het volk beschuldigden Jezus van allerlei slechte dingen. Maar Jezus zei niets terug. Daarom zei Pilatus tegen Jezus: ‘Zij vertellen allerlei slechte dingen over u. Waarom zegt u niets terug?’ Maar Jezus gaf nergens antwoord op. Pilatus was daar erg verbaasd over.

Op het Joodse Paasfeest liet Pilatus altijd één gevangene vrij. Het volk mocht iemand kiezen. Op dat moment zat er iemand in de gevangenis die Jezus Barabbas heette. Het was een bekende gevangene. Pilatus vroeg aan de mensen die bij hem gekomen waren: ‘Wie moet ik vrijlaten? Jezus Barabbas of Jezus die de messias genoemd wordt?’
Pilatus wist precies waarom de priesters en de leiders Jezus bij hem gebracht hadden. Dat was omdat ze jaloers waren op Jezus.
Pilatus zat klaar om een beslissing te nemen. Op dat moment kwam er een bericht van zijn vrouw: ‘Pas op! Bemoei je niet met die man, want hij is onschuldig! Ik heb vannacht een vreselijke droom gehad, die met hem te maken had.’
Maar de priesters en de leiders zeiden tegen de mensen: ‘Jullie moeten zeggen dat Barabbas vrijgelaten moet worden en dat Jezus gedood moet worden.’ Dat deden de mensen. Toen vroeg Pilatus nog een keer: ‘Wie van de twee moet ik vrijlaten?’ De mensen riepen: ‘Barabbas!’ Pilatus zei: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias genoemd wordt?’ De mensen riepen allemaal: ‘Hij moet aan het kruis!’

Toen zei Pilatus: ‘Maar hij heeft toch niets verkeerds gedaan?’ Maar de mensen begonnen nog harder te roepen: ‘Hij moet aan het kruis!’
Pilatus merkte dat de dingen die hij zei, niet hielpen. Het volk leek juist in opstand te komen. Daarom pakte hij wat water en waste zijn handen. Iedereen zag wat hij deed. Toen zei hij: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Jullie zijn verantwoordelijk.’ Toen gaf het hele volk dit antwoord: ‘Ja, zijn dood is de zaak van ons en onze kinderen.’
Toen liet Pilatus Barabbas vrij. Maar hij gaf opdracht om Jezus met de zweep te slaan. Daarna gaf hij hem aan zijn soldaten, om hem aan het kruis te hangen.

De soldaten brachten Jezus naar het paleis van Pilatus. Ze riepen iedereen erbij. Toen trokken ze Jezus zijn kleren uit en deden hem een rode mantel aan. Ze maakten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. En ze gaven hem een stok in zijn rechterhand. Ze knielden voor hem en zeiden spottend: ‘Wij groeten u, koning van de Joden!’
Ze spuugden hem in zijn gezicht. En ze pakten de stok en sloegen ermee op zijn hoofd.
Zo bespotten de soldaten Jezus. Daarna trokken ze hem de mantel weer uit, en ze trokken hem zijn eigen kleren weer aan.

Toen brachten de soldaten Jezus weg om hem aan het kruis te hangen. Toen ze de stad uit gingen, kwamen ze een man tegen. Hij heette Simon en kwam uit Cyrene. De soldaten dwongen hem om het kruis te dragen.
Ze kwamen bij de plaats die Golgota heet. Die naam betekent: schedelplaats. Daar gaven ze Jezus wijn met een bittere smaak. Toen hij het proefde, wilde hij het niet opdrinken.
Toen hingen de soldaten Jezus aan het kruis. Daarna verdeelden ze zijn kleren door erom te loten. Ze bleven bij het kruis om Jezus te bewaken.
Boven Jezus’ hoofd hingen ze een bordje. Daar stond op waarom Jezus gedood werd: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden.’
Daarna werden er ook twee andere mannen aan een kruis gehangen, twee misdadigers. Het kruis van Jezus stond tussen de twee andere kruisen in.

De mensen die voorbijkwamen, lachten Jezus uit. Ze schudden spottend hun hoofd en riepen: ‘Daar hangt de man die de tempel wilde afbreken. En die binnen drie dagen een nieuwe wilde bouwen. Red jezelf! Als je de Zoon van God bent, kom dan van dat kruis af!’
De priesters, de wetsleraren en de leiders van het volk bespotten Jezus op dezelfde manier. Ze zeiden: ‘Andere mensen heeft hij gered. Maar zichzelf redden, dat kan hij niet. Hij is toch de koning van Israël? Dan moet hij maar eens van dat kruis af komen! Dan zullen we in hem geloven. Hij vertrouwde toch op God? Hij zei zelfs dat hij Gods Zoon was! Als God echt van hem houdt, moet hij hem maar redden!’
Ook de twee misdadigers die naast Jezus aan een kruis hingen, begonnen hem uit te schelden.

Om twaalf uur ’s middags werd het opeens donker in het hele land. Drie uur lang bleef het donker. Toen, om drie uur ’s middags, riep Jezus luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij alleen gelaten?’ De mensen die daar stonden, hoorden het. Sommigen zeiden: ‘Hij roept Elia!’
Meteen pakte iemand een spons. Hij liet die vollopen met zure wijn. Toen deed hij de spons op een stok, en zo gaf hij Jezus te drinken. De anderen zeiden: ‘Nu zullen we eens zien of Elia hem komt redden.’
Maar Jezus riep opnieuw. Toen stierf hij.

Op hetzelfde moment gebeurde er iets in de tempel. Het gordijn voor de heilige zaal scheurde doormidden, van boven naar beneden.
De grond begon te schudden, de rotsen scheurden doormidden. De graven van de doden gingen open. En veel heilige mensen die gestorven waren, stonden op uit de dood. Na de opstanding van Jezus gingen ze naar de heilige stad Jeruzalem. Daar werden ze door veel mensen gezien.
De Romeinse officier en de soldaten die Jezus bewaakten, voelden de grond schudden. Ze merkten wat er allemaal gebeurde. Ze werden erg bang en zeiden: ‘Geen twijfel mogelijk! Hij was de Zoon van God!’
Een eind verderop stond een grote groep vrouwen te kijken. Ze waren met Jezus meegekomen uit Galilea. Ze hadden steeds voor hem gezorgd. Bij die groep hoorden Maria uit Magdala en Maria, de moeder van Jakobus en Josef, en verder de moeder van Jakobus en Johannes.

Er was een rijke man die Josef heette en uit Arimatea kwam. Hij was ook een leerling van Jezus. Toen het avond was, ging hij naar Pilatus. Hij vroeg of hij het lichaam van Jezus mee mocht nemen. Pilatus gaf opdracht om het lichaam aan Josef te geven.
Josef nam het lichaam van Jezus mee. Hij wikkelde het in een nieuwe, schone doek. Daarna legde hij het in een graf dat nog niet gebruikt was. Josef had dat graf voor zichzelf in een rots laten uithakken.
Josef rolde een grote steen voor de ingang van het graf. Toen ging hij weg. Maria uit Magdala en de andere Maria waren erbij. Ze zaten tegenover het graf.

De volgende dag was het sabbat. Een groep priesters en farizeeën ging naar Pilatus toe. Ze zeiden: ‘Heer, we willen u iets vragen. Toen die bedrieger Jezus nog leefde, heeft hij gezegd: ‘Drie dagen na mijn dood zal ik opstaan uit de dood.’ Wilt u daarom opdracht geven om het graf drie dagen lang te bewaken? Anders komen zijn leerlingen het lichaam stelen en dan zeggen ze tegen het volk: ‘Jezus is opgestaan uit de dood!’ En daarmee zullen ze het volk nog erger bedriegen dan Jezus al deed.’
Pilatus antwoordde: ‘Jullie krijgen soldaten mee om het graf te bewaken. Doe verder zelf wat jullie nodig vinden.’
De priesters en de farizeeën gingen naar het graf. Ze zorgden ervoor dat niemand het graf zomaar kon openmaken. En ze gaven de soldaten opdracht om voor het graf te blijven staan.



Dichter bij de tijd

(Naar: C. LETERME, Map Bijbel in 1000 seconden, fiche die hoort bij Matteüs, 26, 14 - 27, 66)



Verraad van Judas en laatste avondmaal

Matteüs 26, 14-56 // Marcus 14, 10-25 // Lucas 22, 14-38

Op een dag ging Judas, een van de apostelen, naar de hogepriester.
Hij vroeg: ‘Wat krijg ik als ik Jezus aan u overlever?’
De hogepriester gaf hem dertig zilverstukken.
Vanaf dat ogenblik zocht de hogepriester
een geschikt moment om Jezus te arresteren.

Op de eerste dag van het joodse paasfeest
vroegen de vrienden aan Jezus:
‘Waar wil Je dat we het paasmaal klaarmaken?’
Hij zei: ‘Ga naar de stad, naar die en die, en zeg:
‘De meester wil met zijn vrienden paasfeest vieren.” ’
De vrienden van Jezus deden dat.

’s Avonds zat Jezus met zijn twaalf vrienden aan tafel.
Terwijl ze eten zei Hij: ‘Een van jullie zal Me verraden.’
Toen zijn vrienden dit hoorden, werden ze bedroefd.
Eén voor één vroegen ze: ‘Ik ben het toch niet, Heer?’
Tijdens de maaltijd nam Jezus een brood, en bad.
Daarna brak Hij het, gaf het aan zijn vrienden en zei:
‘Neem en eet, dit is mijn lichaam.’
Hij nam ook een beker, en bad een dankgebed.
Dan gaf Hij hun die beker met de woorden: ‘Drink er allen van,
want dit is mijn bloed van het verbond.’
Nadat ze psalmen gezongen hadden, gingen ze naar de Olijfberg.
Daar zei Jezus: ‘Nog deze nacht zullen jullie Me in de steek laten.’
Petrus zei: ‘Ik laat Je nooit in de steek.’
Jezus zei: ‘Toch zeg Ik je, nog deze nacht, nog voor de haan kraait,
zul je drie keer dat je Me niet kent.’
Maar Petrus zei: ‘Al moet ik met Je sterven, dat zal ik nooit zeggen.’

Judas IskariotTwee apostelen heetten Judas: Judas, die ook Taddeüs genoemd werd, en Judas Iskariot (= iemand uit Keriot / Kariot, een stad in Judea). Wellicht wilde Judas Iskariot Jezus overleveren aan de hogepriesters, omdat hij in Jezus teleurgesteld was. Want Jezus riep niet op tot een strijd tegen de Romeinen, zoals de meeste joden dat van de Messias verwachtten.
HogepriesterEen hogepriester stond aan het hoofd van de priesters en de levieten, de tempeldienaren. Hij was ook de voorzitter van het Sanhedrin, de Grote Raad. Van 18-36 na Christus was Kajafas hogepriester in Jeruzalem. Hij was de schoonzoon van Annas die hogepriester was van 5-15 na Christus.
Dertig zilverlingenGeldstukken die ongeveer vier denariën waard waren. Dit was de prijs van een slaaf of een slavin. Ten tijde van Jezus was dit een klein bedrag.




Arrestatie van Jezus

Matteüs 26, 36-56 // Marcus 14, 26-52 // Lucas 22, 39-53 // Johannes 18, 1-12

Toen ging Jezus met zijn vrienden naar Getsemane.
Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten? Ik ga daar bidden.
Petrus, Jakobus en Johannes, komen jullie met Mij mee?’
Jezus werd bedrukt en onrustig. Hij zei tegen de drie:
‘Ik ben heel erg bedroefd. Blijf hier, en blijf wakker met Mij.’
Hij ging wat verder, knielde met zijn hoofd tot op de grond en bad:
‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan.
Maar niet zoals Ik wil, maar zoals Jij wilt.’
Daarna keerde Hij terug naar zijn vrienden. Ze sliepen.
Hij zei tegen Petrus:
‘Kunnen jullie dan niet één uur wakker blijven met Me?’
Voor de tweede maal ging Hij bidden:
‘Vader, als deze beker niet voorbij kan gaan
zonder dat Ik hem drink, laat dan uw wil geschieden.’
Toen Hij terugkeerde, vond Hij zijn vrienden opnieuw in slaap.
Hij liet hen met rust en ging voor de derde keer bidden.
Toen Hij naar zijn vrienden terug keerde, zei Hij:
‘Kom, sta op, laten we gaan. Degene die Mij overlevert, komt eraan.’
Hij was nog niet uitgesproken of Judas was daar
samen met een grote bende, met zwaarden en knuppels in de hand.
Judas had met hen afgesproken: ‘Het is degene die ik zal kussen.’
Hij ging naar Jezus en zei: ‘Dag rabbi!’, en hij kuste Hem.
Jezus vroeg: ‘Vriend, ben je daarvoor hier?’
Dan kwam de bende dichterbij, greep Jezus en overmeesterde Hem.
Jezus zei: ‘Jullie nemen Me met zwaarden en stokken gevangen,
precies alsof Ik een bandiet ben. Waarom pakten jullie Me niet op
toen ik dag in dag uit in de tempel les gaf?’
De vrienden van Jezus lieten Hem in de steek en vluchtten weg.

GetsemaneDit was een stuk grond dat beplant was met olijfbomen, en waar ook een pers stond. Volgens Johannes lag deze tuin langs de Kedronvallei aan de voet van de Olijfberg, in het Oosten van Jeruzalem. Van daaruit zag men de tempel.
KussenEen kus die openbaar werd gegeven, was een betuiging van eerbied, geen teken van intimiteit.
RabbiIn het officiële jodendom was rabbi / meesteer de aanspreektitel voor een leraar.
Tempel''Voor de joden was dit de heiligste plaats ter wereld en de enige waar men kon offeren. Salomo bouwde de eerste tempel in Jeruzalem om er de ark in te plaatsen. De tempel die Jezus kende, was de derde tempel die door koning Herodes was gebouwd (de koning die regeerde toen Jezus werd geboren). Die tempel bestond uit verschillende ruimtes: de voorhof van de heidenen, waar iedereen binnen mocht; de voorhof van de vrouwen, waar de joodse vrouwen moesten achterblijven, terwijl de joodse mannen nog verder mochten naar de voorhof van de Israëlieten. De voorhof van de priesters, waar alleen de priesters mochten komen. Het heilige der Heilige, waar één maal in het jaar een priester mocht binnenkomen.




Jezus wordt ondervraagd

Matteüs 26, 57 - 7, 26 // Marcus 14, 53 - 15, 15 // Lucas 22, 54 – 23, 25 // Johannes 18, 13-40

Intussen werd Jezus naar de hogepriester Kajafas gebracht.
Petrus volgde Hem tot op de binnenplaats van zijn paleis.
Daar ging hij bij de knechten zitten en keek hoe alles afliep.
De hogepriesters en het gerecht zochten valse getuigen tegen Jezus,
want ze wilden Hem ter dood brengen.
Maar ze vonden niets, hoewel er veel valse getuigen waren.
Ten slotte zeiden er twee: ‘Die man heeft gezegd:
Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen opbouwen. ’
De hogepriester stond recht en vroeg aan Jezus:
‘Heb Je daar niets op te zeggen?’ Jezus bleef zwijgen.
De hogepriester vroeg: ‘Ben Jij de Messias, de Zoon van God?’
Jezus antwoordde: ‘Je hebt het gezegd.’
Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei:
‘Hij heeft God beledigd. We hebben geen getuigen meer nodig!
Wat vinden jullie ervan?’ Ze antwoordden: ‘Hij verdient de doodstraf.’
Ze spuwden Hem in het gezicht en sloegen Hem.

Tempel afbrekenNegatief spreken over de tempel werd gezien als een godslastering. Daarop stond de doodstraf. Johannes schrijft in zijn evangelie dat Jezus met de tempel zijn eigen lichaam bedoelt.
Kleren scheurenDit ‘scheuren van zijn kleren’ moest de verontwaardiging over de godslastering kracht bijzetten. Die scheur moest in de kledij van de hogepriester blijven tot de godslastering gewroken was.




Petrus zat in de binnenplaats. Er kwam een slavin naar hem toe.
Ze zei: ‘Je was ook bij die Jezus.’
Maar Petrus zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
Hij ging naar het portaal.
Daar zag een andere slavin hem.
Ze zei: ‘Die man daar was bij Jezus.’
Maar Petrus zei: ‘Ik ken Hem niet.’
Na een tijd kwamen de omstanders wat dichterbij.
Ze zeiden tegen Petrus:
‘Maar jij hoort toch ook bij die groep.
We horen het aan je uitspraak.’
Toen begon Petrus te vloeken en te zweren: ‘Ik ken die man niet.’
Meteen kraaide er een haan.
Dat deed Petrus denken aan de woorden van Jezus:
‘Voor de haan kraait, zul je Me drie keer verloochenen.’
Petrus ging naar buiten en weende bitter.
‘s Morgens vroeg besloot het gerecht om Jezus te doden.
Ze boeiden Hem en leverden Hem over aan Pilatus, de gouverneur.
Toen Judas zag dat Jezus veroordeeld was, kreeg hij spijt.
Hij bracht de dertig zilverstukken terug naar de hogepriesters
en zei: ‘Ik heb me vergist.’
Maar ze zeiden: ‘Dat is onze zaak niet.’
Judas gooide de zilverstukken in de tempel en hing zich op.

UitspraakMensen uit Galilea hadden een andere uitspraak dan de inwoners van Jeruzalem.
PilatusPontius Pilatus was Romeins gouverneur ten tijde van Jezus. Hij regeerde van 26 tot 36 na Christus. Hij was door de keizer aangesteld om te zorgen voor orde en rust in Palestina. Later riep keizer Nero hem terug naar Rome omdat hij erg wreed was tegenover de onderworpen volkeren.
OphangenMatteüs beschrijft de dood van Judas als een zelfmoord. In de Handelingen wordt zijn dood toegeschreven aan een kwalijke val.




Men bracht Jezus bij Pilatus.
Die vroeg: ‘Ben Jij de koning van de Joden?’ Jezus zei: ‘Dat zeg jij.’
Bij de beschuldigingen van de hogepriesters en de oudsten
zweeg Jezus. Toen vroeg Pilatus: ‘Hoor Je dan niet
waarvan ze Je allemaal beschuldigen?’
Jezus antwoordde niet. Pilatus was zeer verbaasd.
Het was de gewoonte dat de gouverneur op een feest
een gevangene vrijliet, die het volk macht kiezen.
Op dat moment zat Barabbas gevangen.
Pilatus vroeg aan de mensen:
‘Wie moet ik vrijlaten, Barabbas of Jezus?’
De hogepriesters zeiden: ‘Kies voor Barabbas en niet voor Jezus!’
Opnieuw vroeg Pilatus: ‘Wie van de twee laat ik vrij?’
‘Barabbas’, zeiden ze. Pilatus vroeg: ‘En wat moet ik met Jezus doen?’
Ze riepen: ‘Kruisig Hem.’
Pilatus vroeg ‘Maar wat voor kwaad heeft Hij eigenlijk gedaan?’
De mensen schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem.’
Pilatus zag dat er niets hielp en dat de onrust steeds groter werd.
Dan nam hij water en waste zijn handen voor de ogen van de mensen.
Hij zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van die Jezus’
en hij liet Barabbas vrij.

KoningVoor Pilatus was het belangrijk te weten of Jezus koning is, omdat hij als vertegenwoordiger van de keizer van Rome, mensen alleen om politieke redenen kon veroordelen.
OudstenDe oudsten waren de hoofden van de voornaamste families in Jeruzalem. Zij hadden een leidinggevende positie in Israël en zetelden in het Sanhedrin, het joodse gerechtshof.
BarabbasDat het volk kiest voor deze misdadiger kan te maken hebben met op ophitsen van de priesters, maar zeker ook met het feit dat het volk Jezus zag als een gevangene van de Romeinen, iets wat niet overeenkwam met hun verwachtingen van de Messias, die hen van de Romeinen moest bevrijden.
Kruisigen Het kruisigen en de geseling die eraan voorafging, was een straf uit Perzië, die de Romeinen toepasten op slaven en niet-burgers voor verraad en rebellie. Die doodstraf was bedoeld voor staatsgevaarlijke misdadigers. Dat de mensen de kruisdood vroegen aan Pilatus kan erop wijzen dat ze in Jezus een gevangene van de Romeinen zagen, helemaal niet een Messias, want die had hen van die Romeinen moeten verlossen.
Handen wassenEen symboolgeladen handeling waarmee Pilatus wilde zeggen dat hij de gevolgen van zijn uitspraken van zich wilde afhouden. Zo verklaarde hij zichzelf onschuldig aan de dood van Jezus.




Lijden en dood van Jezus

Matteüs 27, 11-56 // Marcus 15, 16-41 // Lucas 23, 26-34, Lucas 23, 35-43, Lucas 23, 44-49 // Johannes 19, 1-30

Toen namen de soldaten van Pilatus Jezus mee.
Ze trokken zijn kleren uit en deden Hem een rode mantel om.
Ze vlochten een krans van doornen en zetten die op zijn hoofd.
Ze gaven Hem een rietstok in de rechterhand.
Ze knielden voor Hem neer en spotten: ‘Dag koning van de Joden!’
Ze spuwden in zijn gezicht, en sloegen met de rietstok op zijn hoofd.
Dan namen ze de mantel af, deden Hem weer zijn eigen kleren aan
en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.
Onderweg kwamen ze Simon uit Cyrene tegen.
Ze zeiden hem: ‘Kom, draag zijn kruis!’
Ze kwamen bij Golgota,
waar ze Jezus een mengsel gaven van wijn en gal.
Jezus proefde ervan, maar wilde het niet drinken.
Ze kruisigden Hem en dobbelden om zijn kleren.
Zittend hielden ze bij Hem de wacht.
Boven zijn hoofd schreven ze: ‘Dit is de koning van de Joden.’
Naast Jezus waren er twee bandieten gekruisigd.
Voorbijgangers zeiden tegen Jezus:
‘Jij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt,
red jezelf als je de Zoon van God bent, en kom van het kruis af.’
Anderen spotten met Hem:
‘Hé Jezus, Je kunt Jezelf niet eens redden!’
‘Koning van Israël, kom van het kruis af en wij zullen in Jou geloven!’
‘Zoon van God, laat God Je nu maar redden!’
Ook de bandieten naast Hem beledigden Hem.
’s Middags werd het donker over het hele land, tot het drie uur was.
Dan riep Jezus luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’
Dat betekent: Mijn God, mijn God,
waarom heb Je Mij in de steek gelaten?
Sommigen hoorden dat en zeiden: ‘Hij roept Elia.’
Iemand rende weg om een spons te halen, doopte die in wijn,
stak hem op een rietstok en wilde die Hem te drinken geven.
Maar anderen zeiden: ‘Niet doen!
We willen zien of Elia Hem komt redden.’
Maar Jezus schreeuwde opnieuw luid en gaf de geest.
Op dat ogenblik scheurde het voorhangsel van de tempel in twee.
De aarde beefde, de rotsen spleten uit elkaar.
Toen de honderdman en zijn soldaten
die aardbeving zagen werden ze vreselijk bang.
Ze zeiden: ‘Werkelijk, Hij was de Zoon van God.’
Daar waren ook veel vrouwen, die van ver toekeken.
Ze waren Jezus gevolgd vanuit Galilea om voor Hem te zorgen.
Bij hen waren: Maria Magdalena,
Maria de moeder van Jakobus en Jozef
en de moeder van de zonen van Zebedeüs.

Koning van de jodenDé reden om Jezus ter dood te veroordelen was van godsdienstige aard. Omdat de hogepriesters en de oudsten wisten dat ze met een religieus argument geen indruk zouden maken op de Romein Pontius Pilatus, zegden ze dat Jezus zei dat Hij de koning der joden was. De politieke gevolgen van zo’n titel wekten wel de aandacht van Pilatus.
CyreneCyrene was de hoofdstad van Cyrenaïca, een Griekse kolonie in Libië. Daar was een vierde van de bevolking jood.
Golgota Betekent in het Aramees: 'schedel'. Die naam kan ontleend zijn aan de vorm van de heuvel waarvan de ronding op een schedel leek, kan ook herinneren aan een legende die vertelt dat de schedel van Adam daar begraven ligt of kan verwijzen naar de terechtstellingen die daar plaatsvonden. In de tijd van Jezus bevond Golgota zich buiten Jeruzalem vlakbij de stadmuur.
Elia Heel het leven van de profeet Elia was een afwijzen van de afgodendienst en het centraal stellen van Jahwe. Elia werd aangeroepen als helper in hopeloze gevallen.




Jezus wordt begraven

Matteüs 27, 55-66 // Marcus 15, 42 // Lucas 23, 50-56 // Johannes 19, 31-42

’s Avonds ging Jozef, een rijk man uit Arimatea,
samen met de vrouwen naar Pilatus
Hij vroeg om het lichaam van Jezus.
Pilatus gaf het bevel om het aan hem af te staan.
Jozef nam het lichaam, wikkelde het in zuiver linnen,
en legde het in een nieuw graf,
dat hij voor zichzelf in de rots had laten maken.
Hij rolde een grote steen voor de ingang ervan en ging weg.
De volgende dag
gingen de hogepriesters en de Farizeeën naar Pilatus.
Ze zeiden: ‘Heer, wij denken er ineens aan
dat die Jezus tijdens zijn leven gezegd heeft:
Na drie dagen zal Ik tot leven gewekt worden.
We zouden willen dat je zijn graf laat bewaken tot de derde dag.
Anders komen zijn vrienden zijn lichaam stelen
om te kunnen zeggen: “Hij is opgestaan uit de dood.”’
Pilatus zei: ‘Jullie krijgen een wacht.
Neem ook de veiligheidsmaatregelen die jullie goed vinden.’
Ze gingen weg, verzegelden de steen
en plaatsten een wacht bij het graf.

Voorhangsel van de tempelDit voorhangsel was een zwaar gordijn dat het heilige der heiligen van de tempel afsloot. Het was uit één stuk geweven. Alleen de hogepriester mocht eens per jaar het Allerheiligste betreden. Dat het voorhangsel scheurt, betekent dat het jodendom met de tempel als heiligdom heeft afgedaan: God is toegankelijk geworden voor iedereen, in Jezus maakte Hij zich voor allen kenbaar.
AardbevingIn de Bijbel is een aardbeving vaak het beeld van Gods aanwezigheid, of van de komst van God.
HonderdmanEen honderdman / centurio was een Romeinse legeraanvoerder die het bevel uitoefende over honderd soldaten. Meestal was hij een gewone soldaat, die door zijn veldheer bevorderd was, omdat hij moedig of trouw was. In het Nieuwe Testament vertegenwoordigt de honderdman de niet-joden. Zo onderstreept hij het belang van Jezus voor alle mensen.
Zoon van GodIn de mond van een niet-jood kan dit misschien gelezen worden als: ‘Hij was echt een goed mens’.
ArimateaStad in Judea, waarschijnlijk gelegen ten oosten van Jaffa.
GrafBurgers die eigen grond bezaten lieten vaak in de rotsen van hun veld of tuin een grafkamer inrichten, waar zij en hun familieleden na hun dood op een rustbed werden bijgezet alsof ze sliepen. Men wikkelde ze dan in stroken linnen. Hun gezicht werd met een zweetdoek bedekt. Om zo'n graf af te sluiten rolde men een grote steen voor de opening.






Bij de tekst …

Heel oude tekst

De teksten over de laatste dagen van het leven van Jezus behoren tot de oudste teksten van het evangelie. Ze vertellen over zijn lijden en dood. Omdat de eerste christenen moeilijk konden verwerken dat Jezus aan een kruis is gestorven, zochten ze in de Bijbel naar teksten die dit lijden voorspelden en zo voor hen aanvaardbaar maakten. Daarom zijn er in deze teksten over de laatste dagen van Jezus heel veel teksten uit het Oude Testament verweven. Lees meer

De teksten in het evangelie over het leven van Jezus, werden later geschreven.

De teksten van het evangelie, die het laatst geschreven werden, gaan over de geboorte en de kinderjaren van Jezus. Alleen Matteüs en van Lucas schreven daarover. Lees meer



David

Merk op: het belang dat de eerste christenen hechtten aan de relatie van Jezus en koning David.

Jezus werd volgens de evangelisten geboren in Betlehem, de stad waar David afkomstig van was.
Jozef was verre familie van koning David.
De blinde Bartimeüs roept Jezus aan met de woorden: ‘Zoon van David
Jezus sterft in Jeruzalem, de stad waar het graf van David ligt.



Bij het vertellen of voorlezen

Wie dit lange evangelie aan kinderen wil voorlezen of vertellen, kan het als volgt inleiden:

Als iemand gestorven is, merk je dat mensen veel over de overledene beginnen te praten. Dat doet hen goed. Zo voelen ze dat de overledene nog dicht bij hen is. Soms wenen mensen erbij. Ook dat is goed, want als mensen hun verdriet tonen, kunnen anderen hen troosten.
Toen Jezus - nu bijna 2000 jaar geleden - stierf, hadden zijn moeder Maria en zijn vrienden heel veel verdriet. Ook zij vertelden aan elkaar wat er de laatste week van zijn leven allemaal was gebeurd. Zo voelden ze Jezus nog dicht bij hen.
Tot op vandaag vertellen christenen dit verhaal, vooral in de Goede Week, de week waarin ze de laatste dagen van het leven van Jezus in herinnering brengen.





Bijbel en kunst

Muziek

J.S. BACH

Mattheüspassie
Klik hier voor een inleiding op de Mattheüspassie.

Klik hier voor de uitvoering van de Matteüspassie in de Carolus Borromeuskerk te Antwerpen in 1989 onder leiding van Sigiswald Kuijken.





Schilderkunst

H. MEMLING

Taferelen uit de Passie van Christus (1470-71)

Memling Passie Grt

Olie op eikenhouten paneel (57 x 92 cm)
Galleria Sabauda, Turijn


Hans Memling (ca. 1430 – 1494) verwerkte alle passages uit de passie van Jezus in één schilderij en voegde er de opstanding aan toe. In totaal zijn er drieëntwintig taferelen te zien.
De biddende mensen in de onderste hoeken zijn waarschijnlijk de opdrachtgever Tommaso Portinari en zijn vrouw. Portinari was een bankier uit Firenze die in Brugge woonde en werkte.




Suggestie
Maak een kleurkopie van dit schilderij. Zoek de volgende taferelen in het schilderij. Schrijf het nummer van het tafereel op een mini post-it en kleef het bij het tafereel.
1. Intrede in Jeruzalem.
2. Jezus verjaagt de geldwisselaars uit de tempel.
3. Het verraad van Judas.
4. Het Laatste Avondmaal.
5. Jezus bidt in de tuin van Getsemane. De apostelen slapen.
6. De Romeinen nemen Jezus gevangen. Petrus hakt het oor af van een van de aanvallers.
7. Petrus verloochent Jezus driemaal, nog voor de haan kraait.
8. Jezus voor Pilatus.
9. Jezus wordt gegeseld.
10. Tweede verhoor door Pilatus.
11. Men zet een kroon van doornen op het hoofd van Jezus en doet hem een purperen mantel om, om met Hem te spotten.
12. ‘‘Ziet de mens’ (Ecce homo).
13. Timmerlieden maken een kruis.
14. Jezus valt met zijn kruis. Simon van Cyrene helpt Hem.
15. Jezus wordt aan het kruis genageld.
16. Het kruis van Jezus wordt geplaatst tussen twee misdadigers op de heuvel Golgota.
17. Jezus wordt van het kruis gehaald.
18. Jezus wordt in een graf gelegd.
19. Jezus in het voorgeborchte.
20. Jezus verrijst uit het graf. De soldaten merken niets, ze slapen.
21. De verrezen Jezus ontmoet Maria Magdalena.
22. Op weg naar Emmaüs.
23. Jezus verschijnt aan de apostelen bij het Meer van Galilea.


Zoek op wikipedia de verschillende stadia in een kruisweg. Teken een cirkel rond de cijfers die taferelen weergeven die met de kruisweg overeenkomen.
Zo valt op dat Memling veel aandacht had voor de gebeurtenissen die aan dit passieverhaal voorafgingen en ook voor de verrijzenis, voor de verschillende situaties waarin de leerlingen hebben ervaren dat Jezus verder leefde.





J. SMITS

De Judaskus (1908)
308678rg

(KMSKA)


Werk van de Nederlands-Belgische kunstschilder Jakob Smits (1855 – 1928).





Suggesties

Grote kinderen

KENNISMAKEN MET DE BIJBELTEKST

De laatste dagen van Jezus

Jezus eet voor het laatst met zijn vrienden (naar Matteüs 26,20-30)
's Avonds gaat Jezus met zijn twaalf vrienden aan tafel. Tijdens de maaltijd neemt Hij brood, dankt God en breekt het. Als Hij de stukken geeft aan zijn vrienden zegt Hij: ‘Neem en eet, dit is mijn lichaam.’ Hij neemt ook een beker, dankt God en geeft die beker door met de woorden: ‘Drink er allen uit, want dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden.' Na het zingen van de psalmen gaan ze naar de Olijfberg.




Jezus heeft heel veel angst (naar Matteüs 26, 36-43)
Op de Olijfberg is Jezus bedrukt en onrustig. Hij gaat wat verder, werpt zich voorover op de grond en bidt: 'Vader, als het mogelijk is, laat deze beker aan Mij voorbijgaan. Maar laat gebeuren wat U wilt.’ Hij gaat terug naar de leerlingen en vindt hen in slaap. Hij zegt tegen Petrus: ‘Konden jullie dan niet één uur wakker blijven?’ Jezus gaat terug en bidt: ‘Vader, als ik deze beker moet drinken, laat uw wil dan geschieden.’




Judas geeft Jezus een kus (naar Matteüs 26, 44-56)
Als Jezus terugkomt, vindt Hij zijn vrienden weer in slaap. Hij laat hen gerust en gaat opnieuw bidden. Dan komt Hij weer terug en zegt: ‘Slaap nu maar rustig verder. Het uur is daar dat Ik wordt overgeleverd in de handen van zondaars.’ Hij is nog niet uitgesproken of Judas, een van de twaalf vrienden, is daar, samen met mannen met zwaarden en knuppels. Ze zijn gestuurd door de hogepriesters en de belangrijkste mensen van het volk. Judas gaat recht naar Jezus. ‘Dag rabbi!’ zegt hij en hij geeft Jezus een kus. Zo weten de mannen wie Jezus precies is. Dan overmeesteren ze Jezus. Intussen vluchten alle vrienden van Jezus weg.




Petrus kent Jezus niet (Matteüs 26, 47-57)
De mannen brengen Jezus naar Kajafas, de hogepriester. Petrus volgt op een afstand. Als hij in de binnenplaats van het paleis van de hogepriester is, komt er een slavin naar hem toe. Ze zegt: ‘Jij was ook bij die Jezus van Galilea.’ Petrus zegt: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’ Als hij naar het portaal gaat, ziet een ander meisje hem. Ze zegt tegen de anderen: ‘Die man daar was bij Jezus.’ Opnieuw zegt Petrus: ‘Ik ken die man niet.’ Maar de omstanders komen dichterbij en zeggen: ‘Inderdaad, jij hoort ook bij Hem. Je kunt het horen aan jouw accent.’ Petrus begint te vloeken: ‘Ik ken die man niet.’ Dan kraait er een haan. Petrus herinnert zich wat Jezus gezegd heeft: ‘Vooraleer de haan kraait, zul je drie keer zeggen dat je Me niet kent.’ Petrus weent bitter.




Pilatus veroordeelt Jezus (Matteüs 27, 11-26)
Men brengt Jezus bij Pilatus. ‘Bent U de koning van de Joden?’ vraagt Pilatus. Jezus zegt: ‘Dat zegt u.’ Maar op de beschuldigingen tegen Hem, zegt Hij niets. ‘Hoort U die beschuldigingen dan niet?’ vraagt Pilatus. Maar Jezus zegt niets. Nu is het de gewoonte dat Pilatus bij een feest een gevangene vrij laat. Pilatus vraagt aan de mensen: ‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die Messias genoemd wordt?’ De hogepriesters en de belangrijkste mensen van het volk fluisteren in het oor van de mensen: 'Vraag om Barabbas vrij te laten en Jezus te doden'. Pilatus vraagt: ‘Wie van de twee moet ik nu vrijlaten?’ ‘Barabbas’, roepen ze. ‘En wat moet ik met Jezus doen?’ vraagt Pilatus. Ze roepen: ‘Kruisig Hem.’ Pilatus vraagt: ‘Wat voor kwaad heeft Hij eigenlijk gedaan?’ Maar de mensen schreeuwen nog harder: ‘Kruisig Hem.’ Pilatus neemt water, wast zijn handen voor de ogen van het volk en zegt: ‘Ik ben onschuldig aan zijn bloed.'




Jezus wordt gegeseld (Naar Matteüs 27, 26-31)
Pilatus laat Barabbas vrij en Jezus laat hij geselen om daarna te kruisigen. Zijn soldaten nemen Jezus mee. Ze trekken zijn kleren uit en hangen een rode mantel om zijn schouders. Op zijn hoofd zetten ze een krans van doornen en in zijn rechterhand geven ze een rietstok. Dan knielen voor Hem. ‘Gegroet, koning van de Joden!’spotten ze. Ze spuwen Hem in het gezicht en slaan op zijn hoofd. Dan nemen ze de mantel af en doen Hem weer zijn leren aan.




Simon van Cyrene draagt het kruis van Jezus (Naar Matteüs 27, 32)
Dan laten ze Hem met zijn kruis gaan naar Golgota, een heuvel buiten Jeruzalem. Onderweg komen ze Simon van Cyrene tegen, die van zijn akker komt. 'Draag zijn kruis!' bevelen ze.




Jezus sterft op een kruis (naar Matteüs 27,45-54)
Als ze op Golgota zijn, laten ze Jezus een mengsel drinken van wijn en gal. Jezus proeft er wat van, maar wil het niet drinken. Dan kruisigen ze Hem en dobbelen om zijn kleren. Voorbijgangers spotten met Hem. Rond drie uur na de middag roept Jezus luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ In het Nederlands is dat: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten? Wat later schreeuwt Jezus opnieuw luid en geeft de geest. Op dat ogenblik scheurt het voorhangsel in de tempel van boven tot beneden in twee. De aarde beeft, de rotsen splijten uit elkaar. Wanneer de honderdman en zijn mannen de aardbeving zien en wat er allemaal gebeurt, worden ze vreselijk bang. Ze zeggen: ‘Werkelijk, Hij was de Zoon van God.’





EVEN TESTEN

Zet in de juiste volgorde

‘s Morgens vroeg besluit het gerecht om Jezus te doden.
Ze boeien Hem en leveren Hem over aan Pilatus, de gouverneur.
Wanneer Judas ziet dat Jezus veroordeeld is, krijgt hij spijt.

Na zijn bezoek aan de hogepriester
zoekt Judas een geschikt moment
om Jezus te laten arresteren.

Judas heeft afgesproken: Jezus is degene die ik een kus zal geven.
- Dag rabbi! zegt Judas, en hij kust Jezus.
De bende grijpt Jezus en brengt Hem naar de hogepriester.

- Wie met Mij zijn hand in de schaal doopt, die zal Mij overleveren.
- Ik ben het toch niet, rabbi? vraagt ook Judas.
- Jij hebt het gezegd, zei Jezus.

Judas gaat naar de hogepriester.
- Wat krijg ik van u als ik Jezus aan u uitlever? vraagt hij.
- Dertig zilverstukken, zegt de hogepriester.

Als ze psalmen gezongen hebben,
gaat Jezus met zijn vrienden naar Getsemane.
Daar komt Judas aan samen met een grote bende.

- Een van jullie zal Mij verraden, zegt Jezus terwijl ze eten.
Als zijn vrienden dit horen, worden ze bedroefd.
- Ik ben het toch niet, Heer?

Hij brengt de dertig zilverstukken terug naar de hogepriesters
- Ik heb mij vergist, zegt Judas. Jezus is onschuldig!
Hij gooit de zilverstukken in de tempel en hangt zich op.



Correctiesleutel
Judas gaat naar de hogepriester.
- Wat krijg ik van u als ik Jezus aan u uitlever? vraagt hij.
- Dertig zilverstukken, zegt de hogepriester.

Na zijn bezoek aan de hogepriester
zoekt Judas een geschikt moment
om Jezus te laten arresteren.

- Een van jullie zal Mij verraden, zegt Jezus terwijl ze eten.
Als zijn vrienden dit horen, worden ze bedroefd.
- Ik ben het toch niet, Heer?

- Wie met Mij zijn hand in de schaal doopt, die zal Mij overleveren.
- Ik ben het toch niet, rabbi? vraagt ook Judas.
- Jij hebt het gezegd, zei Jezus.

Als ze psalmen gezongen hebben,
gaat Jezus met zijn vrienden naar Getsemane.
Daar komt Judas aan samen met een grote bende.

Judas heeft afgesproken: Jezus is degene die ik een kus zal geven.
- Dag rabbi! zegt Judas, en hij kust Jezus.
De bende grijpt Jezus en brengt Hem naar de hogepriester.

‘s Morgens vroeg besluit het gerecht om Jezus te doden.
Ze boeien Hem en leveren Hem over aan Pilatus, de gouverneur.
Wanneer Judas ziet dat Jezus veroordeeld is, krijgt hij spijt.

Hij brengt de dertig zilverstukken terug naar de hogepriesters
- Ik heb mij vergist, zegt Judas. Jezus is onschuldig!
Hij gooit de zilverstukken in de tempel en hangt zich op.



Wie zegt wat?

Judas, hogepriester, Jezus, leerlingen.

- Wat krijg ik van u als ik Jezus aan u uitlever?
- Dertig zilverstukken.
- Een van jullie zal Mij verraden.
- Ik ben het toch niet, Heer?
- Dag rabbi!
- Ik heb mij vergist!
- We mogen dat geld niet bij de offers leggen.


Correctiesleutel
- Wat krijg ik van u als ik Jezus aan u uitlever? - Judas
- Dertig zilverstukken. - hogepriester
- Een van jullie zal Mij verraden. - Jezus
- Ik ben het toch niet, Heer? - leerlingen
- Dag rabbi! - Judas
- Ik heb mij vergist! - Judas
- We mogen dat geld niet bij de offers leggen. - hogepriester



Waar of niet waar?

O Judas was een vriend van Jezus.
O Judas verkocht Jezus voor tien zilverstukken.
O Na de maaltijd ging Jezus met zijn leerlingen wandelen rond het meer.
O Een groep gewapende mannen arresteerden Jezus.
O Judas was heel blij dat Jezus gearresteerd werd.
O Judas gaf het geld terug aan de hogepriesters.
O De hogepriesters kochten met het geld van Judas een huis in Betlehem.


Correctiesleutel
WAAR:
Judas was een vriend van Jezus.
Een groep gewapende mannen arresteerden Jezus.
Judas gaf het geld terug aan de hogepriesters.





Overwegingen

Frans Mistiaen s.j.

Teken van liefde tot het uiterste toe

Wij, christenen, worden niet uitgenodigd
op te kijken naar het kruishout zelf,
naar dat marteltuig
dat lijden en vernietiging brengt.
Wij worden wel uitgenodigd op te kijken
naar Jezus op het kruis,
die, te midden van het lijden,
Zijn zichzelf-gevende-liefde toont
tot het uiterste toe.
Ook in de hevigste pijn
en de vastgespijkerde machteloosheid
denkt Jezus immers niet aan Zichzelf,
maar aan de anderen
(Hij vergeeft Zijn beulen,
schenkt Johannes aan Zijn Moeder
en belooft het paradijs aan de goede moordenaar)
en bidt Hij vol vertrouwen tot Zijn Vader
("In Uw handen beveel Ik Mijn geest").
Laten wij opkijken naar wat de Liefde doet,
hoe Jezus Zichzelf totaal vergeet en wegschenkt,
zelfs in die meest weerloze situatie.
En op het moment van de kruisiging
wordt die liefde van de Mensenzoon "omhoog geheven":
Zijn liefde tot het uiterste
wordt het moment van Zijn verheffing door God,
van Zijn verheerlijking.

Niet iedereen ziet dit.
Bij het opkijken naar een kruis en naar de Gekruisigde
staat iedereen voor de keuze: te geloven of niet te geloven.
Wie niet gelooft, ziet alleen een gemartelde man,
die lijdt aan het kruishout en totaal vernietigd wordt.
Wie gelooft, ziet juist
in de zelfgave van de Gekruisigde en Zijn verhoging door God,
het teken dat de belangeloze, zichzelf-gevende Liefde
sterker is dan de dood.

Geloven is dan ook, bij het opzien naar het kruis,
vooral kijken naar Jezus
en willen leven vanuit de liefde die Hij toont
door zichzelf belangeloos weg te schenken voor anderen, zelfs op het kruis.
Geloven is, bij het opzien naar het kruis,
vooral kijken naar Jezus
en zich uitgenodigd voelen door Zijn Zichzelf-gevende liefde,
opgetild worden uit de dood van eigen zonde
naar een nieuw, meer liefdevol leven,
een leven in licht en waarheid.

Ongelovigen blijven het kruis zien als een teken van ondergang.
Gelovigen zien in de zelfgave van de Gekruisigde
het teken dat zo'n liefde, ondanks het lijden, de dood overwint.

Soms wordt wel eens een kruis zonder Gekruisigde Jezus afgebeeld,
hoog op een kerktoren of ingebouwd in een groots beeldhouwwerk
of om praktische redenen. Tot daar.
Maar in de liturgie van de Goede Vrijdag
mogen wij het meest essentiële niet weglaten:
de belangeloze zelfgave van de Gekruisigde op het kruis.

Misschien kunnen wij ervoor zorgen
- in deze laatste week voorbereiding op Pasen -
dat het kruis mét de Gekruisigde
ook in ons huis weer een echte ereplaats krijgt.
Wanneer wij de Goede Week beginnen,
gaan wij, vandaag op Palmzondag,
de liefdevolle Gekruisigde Jezus dan ook eerbiedig versieren met een palmtak
en opkijken naar Gods teken
van zichzelf-gevende-Liefde tot het uiterste toe.



Marc Gallant, trappist (Orval)

Veel verantwoordelijken (2014)

“Jezus werd ter dood veroordeeld onder de regering van Tiberius door de gouverneur Pilatus”, schrijft de Romeinse historicus Tacitus (Annales 15,44,3). En de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus preciseert: “Jezus had talrijke Joden aangetrokken en nog vele andere van Griekse oorsprong. En wanneer Pilatus hem op last van een beschuldiging, gesteld door belangrijke mannen van onze godsdienst, veroordeelde tot de kruisdood, zijn zijn volgelingen hem trouw gebleven” (Antiquit. jud. 18,3,3). De passieverhalen, die meer details brengen, bevestigen de twee hoofdpunten: beschuldigd door de Joodse instantie, werd Jezus berecht door de Romeinse overheid. Iedere evangelist herneemt het verhaal, en trekt er voor zijn eigen gemeenschap de diepe zin van uit.

Matteüs, die schrijft voor christenen van Joodse origine, wijst erop hoezeer de passie van Jezus de Schriften vervult. Ook verwijst hij voortdurend naar citaten uit het Oude Testament die zijn lezers kennen.
Hij begint zijn verhaal met de verantwoordelijken aan te wijzen van het drama dat Jezus zal treffen: de hogepriesters die Judas, de verrader, betalen. Van meet af aan situeert Matteüs Jezus tegenover de Joodse godsdienst. In het verhaal van het Laatste Avondmaal spreekt hij niet over een “Nieuw” Verbond. Het Verbond van God met zijn volk voltooit zich in het vergoten bloed van Jezus. De Kerk is de voortzetting van het Godsvolk.
Matteüs onderlijnt dat Jezus bewust is van wat er Hem te wachten staat. Hij kent de zwakheid van zijn apostelen die Hem alleen en in de steek zullen laten in deze beproeving die Hij hen nochtans voorspeld heeft. De verloochening van Petrus is er het schreeuwende voorbeeld van. Jezus evenwel vertrouwt zich toe aan de Vader.

Matteüs belicht voortdurend de verantwoordelijkheid van de Joodse gezagdragers. Jezus wordt aangehouden op last van Kaïfas: zijn tempelwachters slepen hem naar zijn paleis. Die hogepriester was de sterke man van Jeruzalem. Hij bestuurde de Tempel in Jeruzalem, en hij was de vertegenwoordiger van het volk van Israël bij de hoogste macht van Rome. De historici menen dat Kaïfas Romeinsgezind was en de beste relaties onderhield met Pilatus. Jezus had hem voor het hoofd gestoten door zijn tussenkomst in de Tempel, het “huis van gebed” waar de verkopers een “rovershol” hadden gemaakt (Matteüs 21, 13). Dit profetisch gebaar betekende een bedreiging voor de handel in de Tempel die in handen was van de hogepriesterstand. Die profeet moest onschadelijk worden gemaakt. De beschuldiging die tegen Jezus gebracht werd voor het Sanhedrin, is dat Hij de tempel van God wil afbreken (Matteüs 26, 61). Maar Jezus bevestigt dat Hij profeet is, Messias, Zoon van God, de Mensenzoon die komen zal op de wolken des hemels” (Matteüs 26, 63-64). Die uitspraak betekent zijn onmiddellijke terdoodveroordeling. Deze rotprofeet wordt vervolgens bespot met een: ”Profeteer dan maar eens voor ons, Messias, wie is het die Je geslagen heeft?” (Matteüs 26, 68).

De priesterinstanties leveren Jezus over aan Pilatus, en beschuldigen hem ervan de “pax Romana” in gevaar te brengen. Daar was Pilatus verantwoordelijk voor. In de vier evangeliën stelt Pilatus aan Jezus de vraag: “Zijt gij de koning der Joden?” Dat is de primaire vraag voor de Romeinse gouverneur belast om elke rebellie tegen het romeinse gezag te voorkomen. Is Jezus een pretendent voor het koningschap van Judea? Lucas is nauwkeurig als hij de beschuldigingen tegen Jezus noteert: “Wij hebben vastgesteld dat deze man ons volk opruit; Hij zegt dat ze geen belasting moeten betalen aan de keizer en Hij geeft zichzelf uit voor de Messias, de koning“ (Lucas 23, 2). De vraag van Pilatus is dan ook normaal. Jezus’ antwoord: “Gij zegt het”, kan in de positieve zin verstaan worden: ”U zegt het en u heeft gelijk”. Het is in elk geval de beschuldiging die door Pilatus behouden wordt. Op het kruis “boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’“ (Matteüs 27, 37). De soldaten van de gouverneur spelen daarop in met een wreedaardig spelletje en bieden deze strokoning een bespottend huldetoneel aan vooraleer hem naar de terechtstellingsplaats te voeren (Matteüs 27,27-31).

De titel “koning der Joden” is niet om de Joden onverschillig te laten. Het Matteüsevangelie dat zich tot hen richt is daar een echo van. Matteüs vermeldt bij Jezus’ geboorte de komst te Jeruzalem van Wijzen uit het oosten, die hulde willen brengen aan de “nieuwgeboren koning des Joden” (Matteüs 2,2-3). Ze vinden hem te Betlehem, de stad van David. Jezus is van koninklijke bloede, “zoon van David”. Deze benaming komt tienmaal voor bij Matteüs. Maar op het beslissende ogenblik van zijn proces wordt de expliciete titel “koning der Joden” gebruikt om zijn veroordeling te bekomen. Jezus is de koning-Messias, verworpen door zijn volk.

Het is nog de priesterstand die het volk opjut om de bevrijding van Barabbas te vragen, wanneer Pilatus Jezus tracht te redden. Van haar kant komt de vrouw van Pilatus tussen als voorspreekster voor Jezus bij haar man. De Joden echter eisen zijn kruisiging. Een mise-en-scène besluit het debat: Pilatus wast zich de handen omdat hij de verantwoordelijkheid van Jezus’ dood niet op zich wil nemen, terwijl “heel het volk” roept: "Laat Zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen!” (Matteüs 27, 25). De schaduw van de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 en de bijgaande verdrukking van Israël zweeft over die woorden.
Hier nog eens laat Matteüs horen dat het uiteindelijk gaat om de relatie tussen Jezus en het Joodse volk. Terwijl de vrouw van de heiden ten beste spreekt voor ”de rechtvaardige”, schreeuwt de dochter van Sion luidkeels om de dood van haar Messias, haar “Christus” (Matteüs 27, 17.22). De verantwoordelijkheid die Pilatus weigert te nemen “heel het volk” neemt die op zich (27, 25). Deze stellingname van het volk van het Oude Verbond is een beslissende stap in de heilsgeschiedenis: om voortaan het Rijk Gods binnen te gaan zal iedere Israëliet zich moeten bekeren tot het Verbond dat nu gesloten wordt in het bloed van Jezus.

Gedurende het verhaal geeft Matteüs Jezus verschillende keren de voor de Joden uiterst choquante titel “Zoon van God” (27, 40.43.54). Jezus’ goddelijk zoonschap wordt aldus voorgesteld als het fundamentele gegeven waar al de rest van afhangt: het mysterie van de afbraak en de heropbouw van de Tempel, de triomf van de gekruisigde Messias en Gods tussenkomst in de verrijzenis. Op dezelfde wijze heeft Matteüs ruim de weerslag georchestreerd van de aanstootgevende dood van Jezus, en er de eschatologische draagwijdte van onderlijnd. Bij het scheuren van het gordijn van de tempel (27, 51) vermeldt hij, om beter het einde van het oude tijdperk te merken, een kosmische storing met aardbeving en rotsen die splijten (ibid). Terzelfder tijd noteert hij ook het nieuwe tijdperk dat begint met de opwekking van doden die hij vermeldt (27, 52). De geloofsbelijdenis van de honderdman, die samengaat met deze beroering, slaat over op zijn mannen, en krijgt zo een bredere betekenis: het is niet meer de reactie van een enkeling, maar het begin van een bekeringsbeweging bij de heidenen (Matteüs 27,54).

Om te eindigen, hernemen we nog eens de verklaring van Jezus bij zijn proces voor het Sanhedrin. “Van nu af”, zegt Jezus in de tekst van Matteüs, “zult ge de Mensenzoon zien zetelen aan de rechterhand van de Almachtige …” (26, 64). De betekenis van deze precisie wordt duidelijk bij het verhaal van Jezus’ dood. Matteüs toont aan dat Jezus’ woorden bewaarheid worden bij zijn dood, die het toppunt is van alle profetische voorzeggingen. “Vanaf dat moment” voltrekt zich de intronisatie van Jezus als Messias, zijn goddelijke afkomst openbaart er zich, en hij bekomt, zelfs voor de heidenen, toegang tot de gemeenschap met God in een nieuwe Tempel.
Zo onderlijnt Matteüs de nauwe banden tussen de Passie en de Verrijzenis: hij drukt overduidelijk de verheerlijking uit van “de man van smarten”: God keert de aanstoot van het kruis om in de verrijzenis van Jezus.



Jezus doet wat Hij zegt (2017)

Ook in het passieverhaal onderlijnt Matteüs naar gewoonte, voor zijn publiek van joden die zich tot het christendom hebben bekeerd, dat “dit alles is geschied om de Schriften te vervullen” (Matteüs 26, 56). Maar zijn verhaal kenmerkt zich ook door een christologisch perspectief waarin de naam van Jezus veelvuldig voorkomt, meestal om een perikoop te beginnen.
Het “ik” van Jezus staat ook in reliëf (26, 31.32.38.40). Jozef van Arimatea is niet meer, zoals bij Marcus, “hij die het Rijk Gods verwacht” (Marcus 15, 43), maar “de leerling van Jezus” (Mt 27, 57). Het Rijk Gods is immers in Jezus tegenwoordig gekomen. Jezus handelt, zoals men handelt in het Rijk Gods. Het is immers karakteristiek in Matteüs passieverhaal: Jezus doet er zelf hetgeen wat Hij, in de Bergrede aan zijn leerlingen vraagt te doen. Hij die zegt dat zijn leerlingen de wil van de Vader moeten volbrengen (7, 21) en bidden opdat zijn wil zou geschieden op aarde zoals in de hemel (6, 10), voegt zichzelf in zijn doodstrijd naar de wil van zijn Vader: ”dat uw wil geschiede” (26, 42). Hij die alle geweld verbiedt (5,38-42), handelt consequent wanneer een leerling het oor afslaat van een knecht van de hogepriester (26, 52). Hij die gelukkig verklaart wie vervolging lijden voor de rechtvaardigheid, zal door de vrouw van Pilatus rechtvaardig verklaard worden: “Terwijl hij daar op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem zeggen: ”Vergrijp u niet aan deze rechtvaardige, want ik heb heden in een droom veel om hem geleden” (27, 19).

Bij Jezus’ dood vermenigvuldigen zich dan ook de wonderen: aardbeving, rotsen die splijten, lichamen van heiligen die verrijzen en verschijnen (27, 51-53). Die feiten verbazen ons. Zij moeten echter niet als dusdanig gerefereerd worden aan historische feiten, maar in de beeldende stijl, eigen aan de apocalyptische literatuur (vgl. Ezechiël 36, 12-13; Daniël 12, 2) die Gods tussenkomst uitdrukken. Deze geeft aan Jezus’ dood een kosmische en eschatologische dimensie. Het rijk van de dood is omvergeworpen, zodat de dood zelfs niet meer bij machte is de doden in hun graf te houden.
Jezus’ dood slaat de honderdman en zijn soldaten, zij, de vertegenwoordigers van het Romeinse keizerrijk, met hevige schrik, en zij zeggen: “Ja, waarachtig, hij was Gods Zoon!” (27, 54). We vinden dezelfde formule terug in de mond van de apostelen wanneer Jezus over het water tot hen komt (14, 33), en bij de belijdenis van Petrus (16, 16) of in de verklaring van Jezus voor het Sanhedrin (26, 63-64). Door te belijden dat Jezus de Zoon is van God, beginnen de Romeinse soldaten de christelijke prediking in het keizerrijk …