Wie was hij?
Een rondtrekkende sjeik
Abraham (= vader van vele volkeren) is de eerste persoon die in de Bijbel als een historische figuur wordt voorgesteld. Met hem begint de eigenlijke geschiedenis van het joodse volk. De gebeurtenissen die zijn leven typeerden en mondeling verteld werden, werden verzameld in het boek Genesis (Genesis 11, 10 - 25, 10) rond 1000 voor Christus.
Abraham was een nomade, een nakomeling van Sem, een zoon van Noach. Hij zou afkomstig geweest zijn van Ur, een stad in Mesopotamië (Tweestromenland), nu in het zuiden van Irak. Van daaruit trok hij naar het land Kanaän, dat nu Israël heet. Daar kreeg hij volgeens de Bijbel op hoge leeftijd kinderen: Ismaël bij Hagar, een Egyptische prinses - dochter van de farao - en dienares van Sara, en later Isaak bij zijn vrouw Sara. Bij een bijvrouw, Ketura, had hij zes zonen.
Abraham had twee broers: Haran en Nachor.
Volgens Genesis 25, 8 stierf Abraham toen hij 175 jaar oud was. Hij werd begraven in Makpela bij Hebron, in Kanaän (nu de Westelijke Jordaanoever).
Historici over Abraham
Hoewel men aan de historiciteit van Abraham nauwelijks nog twijfelt, toch kan men onmogelijk een betrouwbaar beeld van zijn leven geven.
De enige bronnen om over hem te spreken zijn ‘Heilige Boeken': Tenach, Bijbel en Koran. Geen enkele andere bron bevestigt zijn leven.
Een reden om zijn bestaan in vraag te stellen?
Ook de tijd waarin Abraham zou geleefd hebben is niet duidelijk.
Was het 2100 voor Christus?
Of tussen 2000 en 1500 voor Christus?
Of rond 1000 voor Christus?
Of was het de zevende eeuw voor Christus?
'Voor mij belichaamt Abraham filosofie en cultuur. Misschien heeft Abraham echt bestaan, misschien niet. Abraham is een boodschap van liefde. Abraham is een idee. Abraham is alles. Een persoon van vlees en bloed heb ik niet nodig.'
Rabbi Menahem Froman, geciteerd in National Geografic Nederland-België, december 2001, p. 10)
'Of Abraham echt heeft bestaan of niet, kan ik niet zeggen. Maar de context waarin hij leefde zoals beschreven in Genesis, gaat waarschijnlijk terug tot de zevende eeuw voor Christus.'
(Israël Finkelstein, geciteerd in National Geografic Nederland-België, december 2001, p. 19)
Hiervoor baseert hij zich op het feit dat er geen archeologische bewijzen zijn dat er voor 1000 voor Christus kamelen werden gebruikt als lastdieren - terwijl ze in Genesis vaak vermeld worden.
Ook de onderlinge verhouding tussen Abraham, Isaak en Jakob wordt in vraag gesteld. Dat zou een kunstmatige relatie kunnen zijn om een verbond tussen verschillende stammen te verstevigen.
''"Omstreeks de 18e of 17e eeuw voor Christus vestigden zich in Kanaän verschillende nomadenstammen: die van Jakob, Isaäk, Israël, Abraham enz. Zij namen alle de plaatselijke god El over. Zij sloten een verbond. Toen zij broeders waren geworden, werden ook hun respectievelijke voorouders verwanten: zo werd Abraham de vader van Isaäk en de grootvader van Jakob, die gelijkgesteld werd met Israël. Deze door sommige geleerden naar voren gebrachte hypothese heeft niets verontrustends. Ze maakt ons alleen wat voorzichtiger bij het willen reconstrueren van de geschiedenis van de aartsvaders."
(E. CHARPENTIER, Wegwijs in het oude testament, Ten Have / Baarn, 1987, p. 38)''
Vader van volkeren en godsdiensten
De 'kinderen' van Abraham
Abraham is de stamvader van Joden, Arabieren, christenen en moslims:
. met zijn vrouw Sara, kreeg Abraham een zoon: Isaak.
De joden stammen af van Isaak.
Ze noemen Abraham de perfecte jood, die de Tora al naleefde voor die bestond en zijn zoon besneed.
. met Hagar, de dienares van zijn vrouw, kreeg Abraham ook een zoon: Ismaël.
Arabieren, die Abraham 'Ibrahim' noemen, stammen af van Ismaël.
. Voor christenen is Abraham hun 'vader in het geloof'.
Paulus was de eerste die zo over Abraham schreef.
. Moslims zien Ibrahim als de ideale moslim: hij onderwierp zich helemaal aan God. De Koran noemt Hem monotheïst en vader van monotheïstische volkeren, omdat hij als eerste in de geschiedenis gevoelig werd voor het bestaan van één God.
In de Koran staat het verhaal van Ibrahim die Ismael (zijn eerste zoon) in opdracht van God moest offeren. Omdat hij dit wilde doen werd hij ervan door God vrijgesteld.
De islam herdenkt dit gebeuren tijdens het offerfeest.
(In de Koran wordt Abraham ‘El Chalil’ (= vriend van God) genoemd. De stad Hebron, waarin Abraham en Sara begraven zijn, heet in het Arabisch: ‘El Chalil'.)
Abraham in de Heilige Boeken
Bijbel
(overzicht van alle teksten in de Bijbel die over het leven van Abraham gaan)
Vooraf
Terach woonde in Ur. Hij had drie zonen: Abram, Haran en Nachor.
Abram trouwde met Sarai. Sarai kon geen kinderen krijgen.
Haran stierf en liet een zoon na, Lot, en twee dochters.
Nachor trouwde met Milka.
Op een dag besloot Terach om met zijn zoon Abram, zijn schoondochter Sarai en zijn kleinzoon Lot weg te trekken uit Ur om naar Kanaän te gaan. Toen zij in Haran aangekomen waren, bleven zij daar. Terach stierf er.
Abram trekt weg
(Klik hier voor meer informatie bij deze tekst)
In die tijd zei God tegen Abram:
- Trek weg uit uw land en uw familie, en ga naar het land dat Ik u zal aanwijzen. Ik zal een groot volk van u maken. Ik zal u gelukkig maken en beroemd, zodat u ook anderen gelukkig kunt maken. Ik zal goed zijn voor de mensen die goed zijn voor jou en de mensen slecht behandelen die het slecht met je voor hebben. Omwille van u zal iedereen op aarde gelukkig zijn.
Abram ging op weg, zoals God had gevraagd. Hij ging op weg samen met zijn vrouw Sarai en met Lot, de zoon van zijn broer. Ze namen al hun bezittingen mee en ook al de mensen die zij in Haran in dienst hadden genomen. Ze gingen naar Kanaän, en reisden door tot de Eik van Mamre, bij de stad Sichem.
- Abram, zei God, Ik zal dit land geven aan uw nakomelingen.
Daar bouwde Abram een altaar voor God. Vandaar trok hij verder naar de Negeb.
Abram in Egypte
Toen er hongersnood kwam in het land, ging Abram naar Egypte.
Vooraleer hij het land binnentrok, zei hij tegen zijn vrouw:
- Luister, Saraï, je bent een mooie vrouw. Maar als de Egyptenaren jou zullen zien en denken dat je mijn vrouw bent, zullen ze mij vermoorden. Zeg daarom dat je mijn zus bent.
Zodra Abram in Egypte kwam, zagen de Egyptenaren hoe mooi Saraï was. De hovelingen van de farao die haar gezien hadden vertelden heel enthousiast over haar. Daarom liet de farao haar naar zijn paleis brengen om zijn vrouw te worden. Dank zij Saraï behandelde hij ook Abram goed: hij gaf hem schapen, koeien en ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen. Maar God zorgde ervoor dat er allerlei rampen gebeurden in het paleis. Toen de farao door had dat dit door Sarai kwam, liet hij Abraham bij zich komen:
- Wat hebt u mij aangedaan! Waarom hebt u mij niet verteld dat Saraï uw vrouw is? Waarom zei u dat ze uw zus is, zodat ik met haar trouwde? Hier, neem haar mee en ga weg!
En Abram en zijn vrouw werden met al hun bezittingen de grens overgezet.
Abram en Lot
(Klik hier voor meer informatie bij deze tekst)
Abram ging weer terug naar de Negeb-woestijn, met Sarai en al zijn bezittingen. Ook zijn neef Lot ging mee. Beide bezaten zoveel vee, dat er voor de dieren niet genoeg eten was op het land. De herders van Abram en die van Lot begonnen er ruzie over te maken.
- Lot, zei Abram, laten we geen ruzie maken met elkaar en ook onze herders niet. Wij zijn toch familie. Ik denk dat het beter is dat we elk onze eigen weg gaan. Er is genoeg land. Als jij links gaat, dan ga ik rechts. Als jij rechts gaat, dan ga ik links.
Lot keek overal rond en zag hoe vruchtbaar het land was langs de Jordaan. Daarom koos hij dat land. Zo bleef Abram in Kanaän. Toen Lot was weggegaan zei God:
- Abram, kijk eens goed rond. Al het land dat u ziet, schenk Ik aan u en aan uw nageslacht, voor altijd. Ik zal u zoveel nakomelingen geven als er zandkorrels zijn op de aarde. Alleen wie de zandkorrels van de aarde kan tellen, zal uw nakomelingen kunnen tellen.
Toen sloeg Abram zijn tent op bij de eik van Mamre te Hebron en bouwde daar een altaar voor God.
Abram en Melchidedek
In die tijd voerden de koningen uit de omgeving oorlog met elkaar.
Toen de koningen die wonnen weggingen nam een van hen Lot mee,
de zoon van de broer van Abram, samen met zijn bezittingen. Een vluchteling kwam aan Abram vertellen wat er gebeurd was. Toen Abram hoorde dat zijn neef gevangen genomen was, verzamelde hij driehonderdachttien getrainde mannen uit zijn clan om te vechten en de vijand achterna te gaan. Ze konden hem inhalen en alle goederen terug nemen. Hij bracht ook Lot mee en zijn bezittingen, en de vrouwen en de andere gevangenen.
Toen Abram terugkeerde van de strijd, kwam hij de koning van Sodom tegen in het 'dal van de koning'. Ook Melchisedek, de koning van Salem, was daar. Hij bracht brood en wijn mee voor Abram. Omdat hij priester was zegende hij hem met de woorden:
'Gezegend zij Abram door God die de hemel en de aarde gemaakt heeft.'
Abram gaf hem een tiende deel van alles wat hij meegenomen had van de overwonnen koningen.
- Geef mij alleen de mensen terug, zei de koning van Sodom tegen Abram, de buit mag u zelf houden.
- Ik zweer bij de God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft: ik wil niets van u hebben, geen draad, geen schoenriem, niets! Ik wil niet dat u kunt zeggen dat u Abram rijk hebt gemaakt. Ik vraag alleen maar wat eten voor de mannen die met me zijn meegegaan.
De belofte van God
(Klik hier voor meer informatie bij deze tekst)
Daarna zei God in een droom tegen Abram:
- Wees niet bang, Abram, Ik zal je beschermen. Je loon zal zeer groot zijn!
- Maar God, wat heb ik aan al je geschenken? Ik krijg maar geen kinderen. Eliëzer, mijn dienaar, zal mijn erfgenaam worden.
- Hij zal niets van je erven zei God. Dat zal je eigen zoon zijn. Kom eens naar buiten. Kijk naar de hemel en tel de sterren, als je dat kunt.
Wel, zo veel nakomelingen zul je krijgen. Ik ben de God, die je uit Ur leidde om je dit land te geven.
- Ach God, hoe kan ik weten dat ik dat inderdaad zal krijgen?
- Haal een koe, een geit, een schaap, een twee duiven.
Abram deed dat, sneed de dieren doormidden en legde de stukken tegenover elkaar. Alleen de duiven sneed hij niet door. Er kwamen roofvogels op de dode dieren af, maar Abram joeg ze weg.
Toen de zon bijna onderging viel Abram in een diepe slaap. In zijn slaap werd hij heel erg bang.
- Je moet goed weten, zei God, dat je nakomelingen als vreemden zullen wonen in een land dat niet van hen is. Ze zullen daar als slaven werken en men zal hen onderdrukken, vierhonderd jaar lang. Daarna zullen ze wegtrekken met heel veel bezittingen. Je zult zelf in vrede sterven als je heel oud bent.
Toen de zon ondergegaan was en het helemaal donker was geworden, zag Abram een rokende oven en een vurige fakkel, die tussen de gesneden stukken door gingen. Die dag sloot God een verbond met Abram.
- Aan je nakomelingen schenk Ik dit land, zei God, vanaf de Nijl in Egypte tot aan de Eufraat.
Hagar
Sarai en Abram, kregen geen kinderen.
- Abram, je ziet dat ik geen kinderen kan krijgen, zei Sarai. Ga naar mijn slavin Hagar, die uit Egypte komt. Misschien krijg je een zoon van haar.
Abram stemde in met haar voorstel. Na een tijd werd Hagar zwanger.
Toen Hagar dat merkte, had ze geen respect meer voor Sarai. Sarai ging naar Abram:
- Jij bent hiervoor verantwoordelijk. Ik heb je mijn slavin gegeven, en nu ze ziet dat ze zwanger is, heeft ze helemaal geen respect meer voor me.
- Saraï, het is jouw slavin. Doe ermee wat je wilt.
Toen behandelde Sarai Hagar zo slecht dat Hagar wegliep.
De engel van God vond Hagar bij een waterbron in de woestijn.
- Hagar, slavin van Sarai, waar kom je vandaan en waar ga je naartoe?
- Ik ben weggelopen bij mijn meesteres Sarai.
- Ga terug naar haar en doe wat zij zegt. Ik zal je zoveel nakomelingen geven dat niemand ze kan tellen. Je zult een zoon krijgen. Die moet je Ismaël noemen. Want God heeft je verhoord in je ellende. Een wilde ezel wordt hij. Hij zal met iedereen ruzie maken, ook met zijn eigen familie.
Later kreeg Hagar een zoon. Abram noemde hem Ismaël.
Het verbond met God
(Klik hier voor meer informatie bij deze tekst)
Toen Abram negenennegentig jaar was, verscheen God en zei:
- Ik ben God de Almachtige, blijf dicht bij Me en gedraag je goed. Ik wil mijn verbond met je sluiten en je heel talrijk maken. Je zult niet langer Abram heten, maar Abraham, want Ik heb je vader gemaakt van vele volken. Ik zal je God zijn en de God van je nakomelingen, voor altijd.
Heel Kanaän, het land waar je nu als vreemdeling verblijft, zal Ik aan jou en je nakomelingen geven om het voor altijd te bezitten, en Ik zal hun God zijn. Al je mannelijke kinderen moeten besneden worden, als ze acht dagen oud zijn, generatie na generatie. Zo zal mijn verbond, in je lichaam getekend, altijd te zien zijn. Wie zich niet heeft laten besnijden, moet uit zijn stam verwijderd worden: die heeft mijn verbond gebroken. En Sarai, je vrouw, moet je nu Sara noemen. Ik zal haar zegenen. Ik zal haar een zoon van jou geven.
Toen boog Abraham tot op de grond en lachte, want hij dacht:
kunnen een man en een vrouw van onze leeftijd nog een kind krijgen?
En zoals God hem bevolen had, liet Abraham zijn zoon Ismaël besnijden samen met allen die bij hem in huis geboren waren of die hij gekocht had.
De gastvrijheid van Abraham
(Klik hier voor meer informatie bij deze tekst)
Eens verscheen God aan Abraham bij de eik van Mamre, toen hij op het warmste uur van de dag bij de ingang van zijn tent zat. Hij sloeg zijn ogen op en zag drie mannen. Hij liep naar hen toe en boog diep.
- Heer, zei hij, wees zo goed om je dienaar niet voorbij te gaan. Ik zal water laten halen. Was je voeten en rust hier wat uit onder de boom. Ik zal wat brood voor je halen zodat je op krachten komt voor je verdere reis.
- Doe dat. Heel graag.
Abraham ging snel de tent in naar Sara:
- Neem gauw drie grote maten fijn meel, kneed het en bak er koeken van.
Daarna liep hij naar de kudde, zocht een lekker mals kalf uit en gaf het aan zijn knecht om het snel klaar te maken.
Toen bracht hij zijn gasten platte kaas, melk en het kalf dat hij had laten klaarmaken. Terwijl ze aten bleef hij bij hen staan onder de boom.
- Waar is Sara, je vrouw?’ vroegen ze.
- Daar, in de tent.
- Volgend jaar, rond deze tijd, kom Ik bij je terug, en dan zal Sara, je vrouw, een zoon hebben.
Sara stond te luisteren bij de ingang van de tent, achter hem. Ze moest bij zichzelf lachen, want ze dacht: ‘Zal ik nog een kind kunnen krijgen, nu ik oud ben, en ook Abraham al oud is?’
- Abraham, zei God, waarom lacht Sara en vraagt zij zich af of zij nog een kind kan krijgen? Is er voor God dan iets te moeilijk? Volgend jaar, precies op deze tijd zal Sara een zoon hebben.
- Ik heb niet gelachen, zei Sara, die bang was geworden.
- Jawel, je hebt gelachen!
Het pleidooi van Abraham
(Klik hier voor meer informatie bij deze tekst)
Toen de mannen verder trokken, ging Abraham een stuk met hen mee.
In de diepte zagen ze Sodom liggen. God dacht: ‘Zou Ik voor Abraham geheim houden wat Ik van plan ben? Want Abraham wordt een groot en machtig volk. Ik heb hem immers uitverkoren. Hij moet zijn zonen en nakomelingen leren om goed en deugdzaam te leven, zoals Ik dat wil. Dan kan Ik doen wat Ik aan Abraham beloofd heb.’
Daarom zei God:
- Ik heb vreselijke dingen gehoord van Sodom en Gomorra! De mensen leven daar heel slecht! Ik ga ernaar toe om te zien of dat wel waar is.
De mannen gingen op weg naar Sodom. God bleef nog bij Abraham staan.
- Wil Je werkelijk met de boosdoeners ook de rechtvaardigen doden? vroeg Abraham. Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen in de stad. Moeten die dan sterven? Schenk Je de stad geen vergiffenis omwille van de vijftig rechtvaardigen die er wonen? Dit kun Je toch niet doen:
de rechtvaardigen laten sterven samen met de boosdoeners! Dan zou het de rechtvaardigen vergaan als de boosdoeners.
- Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen vind, zal Ik omwille van hen de hele stad vergiffenis schenken.
- Mag ik zo vrij zijn tot mijn Heer te spreken, ofschoon ik maar stof en as ben? Misschien ontbreken er aan de vijftig rechtvaardigen vijf. Zul Je dan toch om die vijf de hele stad verwoesten?
- Ik zal haar niet verwoesten als Ik er vijfenveertig vind.
- Misschien zijn er maar veertig.
- Ik zal het niet doen, omwille van die veertig.
- Heer, word niet boos als ik nog eens aandring, misschien zijn er maar dertig te vinden.
- Ik zal het niet doen als Ik er dertig vind.
- Ik ben wel vrijpostig als ik bij mijn Heer blijf aandringen, maar misschien zijn er maar twintig.
- Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die twintig.
- Heer, word niet boos als ik nog één keer aandring. Misschien zijn er maar tien te vinden.
- Ik zal de stad niet verwoesten, omwille van die tien.
Na dit gesprek met Abraham ging God weg, en Abraham keerde terug naar zijn tent.
Sodom en Gomara vergaan
De twee engelen kwamen tegen de avond in Sodom aan, terwijl Lot bij de stadspoort zat. Toen Lot hen zag aankomen, stond hij op, ging hun tegemoet en boog diep.
- Heren, ik nodig jullie uit in mijn huis om er te overnachten. Was je voeten, dan kunnen jullie morgenvroeg je reis voortzetten.
- Nee, we zullen buiten overnachten.
Maar Lot drong zo aan dat ze bij hem thuis kwamen. Daar zorgde hij voor een maaltijd met ongezuurde broden die hij had laten bakken. Ze aten ervan. Ze waren nog niet gaan slapen toen de mannen van de stad naar het huis van Lot kwamen.
- Lot, riepen ze, waar zijn die mannen die bij jou logeren? Stuur ze naar buiten.
Lot kwam naar buiten, maar deed de deur achter zich dicht.
- Doe die mannen geen kwaad, broeders.
- Ga opzij. Jij bent maar een vreemde in deze stad. Je hebt niets over ons te zeggen.
Heftig duwden ze Lot achteruit en wilden de deur openbreken. Maar de gasten van Lot grepen hem vast, trokken hem het huis in en deden de deur dicht. Zij die voor de deur stonden, werden verblind, zodat ze de deur niet meer konden vinden.
- Heb je hier in de stad nog familie? vroegen de twee mannen aan Lot.
Ga met heel je familie weg uit deze plaats. Wij gaan de stad verwoesten: de bewoners deden zo’n vreselijke dingen, dat God ons stuurde om de stad te verwoesten. Lot ging praten met zijn toekomstige schoonzonen.
- Vlucht weg van hier, want God gaat de stad verwoesten.
Maar zijn schoonzonen lachten hem uit.
's Morgens vroeg, zeiden de engelen tegen Lot:
- Vlug, neem je vrouw en je twee dochters mee, anders word je ook gestraft.
Lot aarzelde. Maar de mannen grepen hem, zijn vrouw en zijn beide dochters bij de hand, want God wilde hem redden. Eens buiten de stad zei een van hen:
- Vlucht toch. Kijk niet om, blijf nergens staan en vlucht de bergen in, anders zul je sterven.
- Ach Heer! zei Lot, Je hebt me een grote dienst bewezen door me in leven te laten, maar ik kan echt niet naar de bergen vluchten. Kijk, daar ligt een kleine stad. Daar wil ik wel naartoe vluchten.
- Goed, de kleine stad die je bedoelt zal ik niet verwoesten. Maar vlucht er nu snel heen, want ik kan niets doen zolang je daar niet aangekomen bent.
Zodra de zon was opgegaan en Lot in Soar was aangekomen, liet God uit de hemel zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen. Hij verwoestte die steden en de hele streek, met alle bewoners en alles wat er groeide. De vrouw van Lot, die achter hem liep, keek om en veranderde in een zoutklomp.
Vroeg in de ochtend ging Abraham naar de plaats waar hij met God stond. Hij keek naar heel de Jordaanstreek en zag een walm van de aarde opstijgen, als de rook van een smeltoven. Maar God had Lot gered toen Hij de steden verwoestte. Zo hield hij rekening met Abraham.
Abraham en Abimelek
Abraham vertrok naar de Negeb en ging daar wonen. Abraham zei tegen iedereen dat Sara zijn zus was. Toen koning Abimelek dat hoorde, liet hij haar schaken.
Maar God zei in een droom:
- Abimelek, je zult sterven, omdat je deze vrouw ontvoerd hebt, want ze is al getrouwd.
- Heer, wil Je u een onschuldige doden? Abraham heeft toch zelf gezegd dat ze zijn zus is, en ook zij heeft gezegd dat hij haar broer is. Ik ben onschuldig.
- Dat wist Ik wel. Daarom heb Ik ervoor gezorgd dat je haar niet zou aanraken. Geef die man zijn vrouw terug. Hij is een profeet. Hij zal voor je bidden en dan blijft je leven. Als je haar niet teruggeeft, dan zul je zeker sterven, jij en iedereen die bij je hoort.
De volgende ochtend riep Abimelek zijn hovelingen bijeen en vertelde hun alles. Ze werden erg bang. Toen liet Abimelek Abraham roepen.
- Abraham, wat heb je gedaan? Heb ik je soms kwaad gedaan, dat je op mij en mijn koninkrijk zo’n zware schuld geladen hebt? Dat is toch geen manier van doen. Waarom deed je dat toch?
- Ik dacht: misschien hebben ze hier geen eerbied voor God. Misschien kon men me wel eens om mijn vrouw vermoorden. Ze is inderdaad mijn stiefzus en is mijn vrouw geworden. Toen God mij ver van het huis van mijn vader liet rondtrekken, hebben we afgesproken om overal waar we komen te zeggen dat we broer en zus zijn. Toen gaf Abimelek aan Abraham schapen en runderen, slaven en slavinnen en ook aan zijn vrouw Sara.
- Abraham, je kunt in mijn land gaan wonen waar u wilt.
En tegen Sara:
- Ik zal je broer duizend zilverstukken geven, dan weet iedereen dat je onschuldig bent.
Abraham en zijn zonen
God vervulde de belofte die Hij aan Sara gedaan had. Ze werd zwanger en schonk Abraham op zijn oude dag een zoon, die de naam Isaak kreeg.
Volgens Gods bevel besneed Abraham zijn zoon Isaak toen hij acht dagen oud was.
- God heeft gemaakt dat ik kan lachen, zei Sara. Iedereen die het hoort, zal meelachen. Wie had Abraham durven voorspellen, dat ik nog kinderen zou voeden? En nu gaf ik hem op zijn oude dag een zoon!
Isaak groeide op.
Op de dag dat hij van de borst genomen werd, gaf Abraham een groot feest. Toen Sara Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar, Isaak zag uitlachen, zei ze tegen Abraham:
- Verjaag de slavin en haar zoon, want ik wil niet dat hij de erfenis deelt met mijn zoon Isaak.
Abraham vond deze eis erg ongepast, omdat Ismaël toch ook zijn zoon was.
Maar God zei:
- Wat Sara ten aanzien van de jongen en uw slavin eist, moet je niet als ongepast zien. Luister naar alles wat ze zegt: alleen de kinderen van Isaak, zullen gelden als je nakomelingen. Ook de zoon van de slavin zal Ik tot een volk maken, omdat ook hij een kind van jou is.
Abraham gaf Hagar de volgende ochtend brood en een zak water, zette het kind op haar schouder en stuurde hen weg. Onderweg verdwaalde ze in de woestijn. Toen de waterzak leeg was, legde ze haar kind onder een struik in de schaduw. Ze ging wat verder zitten, want ze dacht: ‘Ik kan mijn kind niet zien sterven.’ Ze bleef daar zitten en weende luid. God hoorde de jongen wenen.
- Wat is er, Hagar? vroeg een engel van God. Wees niet bang, want God heeft je kind horen wenen.
Sta op, neem de jongen en houd hem goed vast. God zal een groot volk van hem maken. Toen opende God haar ogen, zodat ze een waterput zag.
Ze vulde de zak weer met water en gaf de jongen te drinken. God beschermde de jongen. Toen hij groot was, leefde hij in de woestijn en werd een ervaren jager. Zijn moeder koos voor hem een vrouw uit Egypte.
In die tijd zeiden koning Abimelek en zijn legerleider Pikol tegen Abraham:
- God is bij jou in alles wat je doet. Zweer daarom bij God, dat je mij, mijn stam en mijn nakomelingen niet in de steek zult laten. Bewijs mij en het land waar je gastvrijheid geniet dezelfde vriendelijkheid die ik jou bewezen heb.
- Dat beloof ik! zei Abraham.
Toen beklaagde Abraham er zich bij Abimelek over, dat zijn knechten zich een waterput hadden toegeëigend.
- Ik weet niet wie dat gedaan heeft, zei Abimelek, ik heb er tot nu toe niets over gehoord.
Daarop haalde Abraham schapen en runderen, bood die Abimelek aan, en ze sloten een verbond met elkaar. Abraham zette zeven lammeren apart.
- Waarom zet je die zeven lammeren apart? vroeg Abimelek.
- Die moet je van mij aannemen. Ze zijn het bewijs dat ik deze put gegraven heb.
Na dit verbond, keerde Abimelek met zijn legerleider Pikol terug naar het land van de Filistijnen. Abraham plantte in Berseba een tamarisk en vereerde God.
Abraham en Isaak
(Klik hier voor meer informatie bij deze tekst)
Hierna stelde God Abraham op de proef.
- Abraham, zei God.
- Hier ben ik.
- Ga met Isaak, je zoon, die je graag hebt, naar het land van de Moria,
en draag hem daar als brandoffer op, op de berg die Ik je zal aanwijzen.
De volgende ochtend zadelde Abraham zijn ezel, nam twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, en kliefde hout voor het brandoffer. Dan ging hij naar de plaats die God hem had gewezen. Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen.
Toen zei Abraham tegen zijn knechten:
- Blijven jullie hier bij de ezel. Ik ga met de jongen daar naartoe.
Na het offer komen we terug.
Abraham liet Isaak het hout voor het brandoffer dragen. Zelf droeg hij het vuur en het offermes.
- Vader, we hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier? vroeg Isaak.
- God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.
Samen gingen ze verder. Toen ze de plaats bereikten die God had aangewezen, bouwde Abraham er een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven het hout. Maar toen hij zijn hand uitstak naar het mes om er zijn zoon mee te offeren, riep de engel van God hem vanuit de hemel toe:
- Abraham, Abraham, raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat je God respecteert, want je was bereid Me je enige zoon te geven.
Abraham keek om zich heen en zag een ram die met zijn hoorns in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op in plaats van zijn zoon.
Toen zei de engel in naam van God:
- Omdat je dit gedaan hebt en Mij je enige zoon wilde geven, zal Ik je overvloedig zegenen en je nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan het strand van de zee. Om jou zullen alle geslachten van de aarde zich gezegend noemen, omdat je naar mijn stem luisterde.
Daarna keerde Abraham naar zijn knechten terug en samen gingen ze naar Berseba.
De dood van Sara
Sara was honderdzevenentwintig jaar oud toen ze stierf. Abraham hield de rouwklacht over Sara en beweende haar.
Daarna zei hij tegen de Hethieten, die bij de stadspoort bijeenkwamen:
- Ik ben bij jullie maar een vreemdeling. Daarom vraag ik: geef me een eigen begraafplaats, waar ik mijn overleden vrouw kan begraven.
- Heer Abraham, zeiden ze, luister: jij bent voor ons een koning van God. Begraaf uw overleden vrouw in het mooiste graf dat we hebben. Niemand van ons zal je dat beletten.
Toen stond Abraham op, boog diep en zei:
- Als je ermee instemt dat ik mijn overleden vrouw begraaf, vraag ik je dat je jullie invloed gebruikt bij Efron, zodat hij de grot van Makpela, die zijn eigendom is, aan mij verkoopt. Ik zal die in jullie aanwezigheid voor de volle prijs kopen, zodat ik een eigen begraafplaats heb.
Onder de aanwezigen bevond zich Efron. Hij zei tegen Abraham, terwijl de Hethieten meeluisterden:
- Geen sprake van, heer. Luister: ik schenk u het stuk land en de grot die erop ligt. In het bijzijn van mijn volksgenoten geef ik ze je.
Opnieuw boog Abraham diep en zei tot Efron:
- Wees zo goed naar me te luisteren. Ik wil de volle prijs betalen voor de grond.
- Och heer, zei Efron, een stuk grond van vierhonderd sikkel zilver, wat maakt dat nu uit voor ons?
Abraham ging op Efrons aanbod in en woog het zilver af dat Efron had genoemd. Zo werd het stuk grond van Efron met de grot en alle bomen op het terrein, eigendom van Abraham. Daarna begroef Abraham zijn vrouw Sara in de grot.
Nawoord
Abraham huwde nadien met Ketura. Ze kregen veel kinderen.
Abraham gaf al wat hij bezat aan Isaak. Aan de zonen van zijn bijvrouwen gaf hij geschenken en stuurde ze nog tijdens zijn leven naar het oosten, weg uit de omgeving van zijn zoon Isaak.
Toen Abraham honderdvijfenzeventig jaar oud was, stierf hij. Isaak en Ismaël begroeven hem in de grot van Makpela, op de akker van Efron,
die Abraham van de Hethieten gekocht had om er zijn vrouw Sara te begraven.
Bijbel en Koran
De belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Abraham, zoals ze in het boek Genesis te lezen zijn, komen ook voor in de Koran:
Bijbel | Koran | |
Abraham verlaat zijn vader en zijn land en vindt een nieuw land waar hij zijn kinderen zal grootbrengen | Genesis 12, 1-5 | 19,48-49 |
Abraham richt een heiligdom op | Genesis 12, 6-8; 13, 8 | 2, 125-127 |
Hij sluit een verbond met God | Genesis17, 1-14 | 2, 124-125 |
Bezoek van goddelijke boodschappers die de spoedige geboorte van een nageslacht aankondigen | Genesis 18, 1-20 | 11, 69-76; 15, 51-59; 29, 31; 51, 24-30 |
Abraham onderhandelt over het lot van het volk van Lot | Genesis 18, 20-33 | 11, 74-76 |
Abraham is bereid zijn zoon te offeren | Genesis 22, 1-19 | 37, 99-111 |
De Abrahamcyclus
De verhalen over Abraham bevatten oude herinneringen en tradities die door de priesters werden bewerkt en herschreven als heilsgeschiedenis.
De rode draad in de Abrahamcyclus is de belofte van God die voor het eerst in Genesis 12, 2-3 geformuleerd wordt en daarna regelmatig terugkomt.
Die belofte gaat over: land, nageslacht en zegen.
. God belooft land,
maar Abraham moet zijn familie verlaten.
. God belooft nageslacht,
maar Sara, de vrouw van Abraham is onvruchtbaar.
. God belooft zegen,
maar Abraham wordt geconfronteerd met verdrukking en moeilijkheden.
Ken je taal
Hij weet waar Abraham de mosterd haalt.
= Hij weet hoe de zaken in elkaar steken.
'Mosterd' zou een verbastering zijn van 'mutsaard' (takkenbos, brandhout) en zou dan verwijzen naar het verhaal waarbij Abraham die voor hout zorgt voor het offeren van zijn zoon. (Genesis 22, 1-18)
Hij heeft Abraham gezien.
= Hij is vijftig jaar oud geworden.
Deze uitdrukking berust op een verkeerde interpretatie van Johannes 8, 57)
Van wie beweert dat hij ‘Abraham heeft gezien’, wordt gedacht dat hij ‘wijs' is.
Abraham en 'bijbelin1000seconden.be'
Genesis 12, 1-4a: De roeping van Abraham
Genesis 12, 1-9: God roept Abraham
Genesis 13, 2.5-18: Abraham laat Lot kiezen
Genesis 14, 18-20: Abraham en Melchisedek
Genesis 15, 1-6;21, 1-3: De belofte aan Abram
Genesis 15, 1-12 . 17-18: Abram droomt over God
Genesis 15, 5-12.17-18: Verbond met Abraham
Genesis 16, 1-16: Sara en Hagar
Genesis 16, 1-2.15-16: Een zoon voor Abram
Genesis 17, 3-9: Een belofte voor altijd
Genesis 17, 1.9-10.15-22: Sara zal een zoon krijgen
Genesis 18, 1-10a: De gastvrijheid van Abraham
Genesis 18, 1-15: Abraham en Sara krijgen bezoek
Genesis 18, 16-33: Abraham spreekt met God
Genesis 18, 20-32: Abraham spreekt ten beste bij God
Genesis 19, 1-26: Lot moet uit Sodom wegvluchten
Genesis 19, 15-29: Sodom wordt verwoest
Genesis 21, 2-3.9-21: De zonen van Abraham
Genesis 21, 5.8-20: Isaak en Ismaël
Genesis 22, 1-18: Abraham en Isaak
Genesis 22, 1-2.9a 10-13,15-18: Abraham en Isaak
Genesis 22, 1-13.15-19: Abraham wil Isaak offeren
Genesis 23: Sara sterft
Genesis 23, 1-4.19 . 24, 1-8.62-67: Isaak en Rebekka
Genesis 24, 1-67: Een vrouw voor Isaak