Marcus 14, 1 - 15, 47: De laatste dagen van Jezus
Matteüs, 26, 14 - 27, 66 // Marcus 14, 1 - 15, 47 // Lucas 22, 14 - 23, 56 // Johannes 18, 1-19,42
De tekst
’Bijbel in gewone taal’
(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 1606-1612)
Het was vlak voor het Joodse Paasfeest. Joden eten dan brood zonder gist. De priesters en de wetsleraren wilden Jezus doden. Ze maakten een plan om hem in het geheim gevangen te nemen. Ze dachten: Dat moeten we niet midden op het feest doen. Anders komt het volk in opstand.
Jezus was in Betanië. Hij was op bezoek bij Simon, die Simon met de Huidziekte genoemd werd. Tijdens het eten kwam er een vrouw binnen. Ze had een flesje met olie bij zich, het was heel dure olie met een lekkere geur. Ze opende het flesje en goot de olie over Jezus’ hoofd.
Een paar mensen werden boos. Ze riepen: ‘Zonde van die dure olie! Die hadden we kunnen verkopen voor een enorm bedrag. En dat geld hadden we aan arme mensen kunnen geven!’ Zo gingen ze tegen de vrouw tekeer.
Maar Jezus zei: ‘Laat haar met rust. Doe niet zo boos tegen haar. Ze heeft iets goeds voor mij gedaan. Arme mensen zullen er altijd zijn. Je kunt hen helpen wanneer je maar wilt. Maar ik zal niet altijd bij jullie zijn. Deze vrouw heeft gedaan wat ze kon. Zij heeft mij verzorgd met geurige olie. Daardoor is mijn lichaam klaar om begraven te worden.
Luister goed naar mijn woorden: Als het goede nieuws verteld wordt, zal er ook over deze vrouw verteld worden. Overal in de wereld zullen de mensen horen wat zij gedaan heeft.’
Judas Iskariot, één van de twaalf leerlingen, ging naar de priesters. Hij zei: ‘Ik zal jullie helpen om Jezus gevangen te nemen.’ De priesters waren daar blij mee. Ze wilden Judas er zelfs voor betalen. En Judas begon na te denken over een goed moment om Jezus gevangen te nemen.
Het was de eerste dag van het Joodse Paasfeest. Op die dag slachten Joden een lam voor de paasmaaltijd. De leerlingen zeiden tegen Jezus: ‘Waar zullen we de paasmaaltijd voor vanavond gaan klaarmaken?’
Jezus stuurde twee leerlingen op weg. Hij zei: ‘Ga naar de stad. Daar zul je een man tegenkomen die een kruik met water draagt. Ga achter hem aan totdat hij ergens naar binnen gaat. Zeg dan tegen de eigenaar van dat huis: ‘Onze meester vraagt waar hij met zijn leerlingen de paasmaaltijd kan vieren.’ Dan zal die man jullie naar boven brengen. Daar is een grote kamer, waar alles al klaarstaat. Daar moeten jullie de maaltijd klaarmaken.’
De twee leerlingen gingen op weg naar de stad. Alles ging precies zoals Jezus gezegd had. De leerlingen maakten de paasmaaltijd klaar. ’s Avonds kwamen ook Jezus en de andere leerlingen.
Tijdens het eten zei Jezus: ‘Luister goed naar mijn woorden: Eén van jullie zal mij uitleveren. Iemand die nu met mij eet.’ Daar werden de leerlingen verdrietig van. Eén voor één vroegen ze aan Jezus: ‘Dat ben ik toch niet?’
Jezus antwoordde: ‘Het is één van jullie twaalf, iemand die uit dezelfde schaal eet als ik. De Mensenzoon zal sterven, dat staat in de heilige boeken. Maar wat een ramp voor de man die mij uitlevert! Die man had beter niet geboren kunnen worden.’
Tijdens het eten nam Jezus een brood. Hij dankte God. Hij brak het brood in stukken en deelde het uit. Hij zei: ‘Kijk, dit is mijn lichaam.’
Daarna nam hij een beker wijn. Hij dankte God en liet de beker rondgaan. Iedereen dronk eruit. En Jezus zei: ‘Dit is mijn bloed. Als ik gedood word, zal mijn bloed vloeien. Maar daardoor zullen veel mensen gered worden. Dat heeft God beloofd.’
Jezus zei ook: ‘Luister goed naar mijn woorden: Vanaf nu zal ik geen wijn meer drinken. Ik zal pas weer wijn drinken in Gods nieuwe wereld.’
Toen zongen Jezus en zijn leerlingen een lied om God te danken. Daarna gingen ze op weg naar de Olijfberg.
Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Jullie zullen mij allemaal in de steek laten. Want God zegt in de heilige boeken: «Ik zal de herder doden, en de schapen zullen alle kanten op rennen.» Maar luister goed: Ik zal opstaan uit de dood. En dan ga ik naar Galilea, en daar zullen jullie mij zien.’
Maar Petrus zei: ‘Misschien zullen alle anderen u in de steek laten, maar ik niet!’ Jezus antwoordde: ‘Luister goed, Petrus. Jij zult drie keer zeggen dat je mij niet kent. Dat zal vannacht gebeuren, nog voordat de haan twee keer gekraaid heeft.’
Maar Petrus zei heel beslist: ‘Nee, ik laat u niet in de steek! Als het moet, wil ik zelfs samen met u sterven!’ En alle andere leerlingen zeiden hetzelfde als Petrus.
Ze kwamen bij een plek die Getsemane heette. Jezus zei tegen de leerlingen: ‘Ik ga bidden. Blijf hier wachten tot ik terugkom.’ Hij nam alleen Petrus, Jakobus en Johannes mee.
Toen werd Jezus onrustig en bang. Hij zei: ‘Ik houd het niet meer uit, zo verdrietig ben ik. Blijven jullie maar hier, en zorg dat je wakker blijft.’
Jezus liep een klein stukje verder. Hij knielde op de grond en begon te bidden: ‘Vader, alstublieft! Geef dat ik niet hoef te lijden. Abba, Vader, voor u is alles mogelijk. Houd toch dit zware lijden bij mij weg! Maar doe alleen wat u wilt, niet wat ik wil.’
Jezus ging terug naar de drie leerlingen. Ze lagen te slapen. Hij zei tegen Simon Petrus: ‘Simon, je slaapt! Kun je niet eens één uur wakker blijven? Blijf toch wakker! Bid God om kracht, zodat je geen verkeerde keuze maakt. Want jullie willen wel het goede kiezen, maar jullie zijn zwak.’
Jezus ging opnieuw bidden. Hij sprak hetzelfde gebed uit als daarvoor. Toen hij terugkwam, lagen de leerlingen alweer te slapen. Ze konden hun ogen gewoon niet openhouden. Ze wisten niet wat ze tegen Jezus moesten zeggen.
Toen Jezus voor de derde keer terugkwam, zei hij: ‘Nu moeten jullie niet langer slapen en uitrusten. Het is zover. Het moment is gekomen dat de Mensenzoon uitgeleverd wordt aan slechte mensen.’
Jezus zei: ‘Kom, we moeten gaan. De man die mij gaat uitleveren, is dichtbij.’ Terwijl Jezus dat zei, kwam Judas eraan. Hij was één van de leerlingen. Hij had een groep mannen bij zich met zwaarden en stokken. Ze waren gestuurd door de priesters, de wetsleraren en de leiders van het volk.Judas had van tevoren met die mannen een teken afgesproken. Hij had gezegd: ‘Ik zal één man groeten met een kus. Dat is de man die jullie moeten hebben. Die moeten jullie gevangennemen. Neem hem mee en bewaak hem goed.’
Judas liep recht op Jezus af. Hij zei: ‘Meester!’ En hij groette hem met een kus. Toen grepen de mannen Jezus vast en ze namen hem gevangen.
Iemand die erbij was, pakte zijn zwaard. Hij raakte daarmee de knecht van de hogepriester, en sloeg zijn oor eraf.
Jezus zei tegen de mannen die hem vastgrepen: ‘Jullie zijn hier gekomen met zwaarden en stokken om mij gevangen te nemen. Alsof ik een gevaarlijke misdadiger ben! Elke dag was ik in de tempel om de mensen uitleg te geven over God. Jullie zagen mij daar, maar jullie hebben mij niet gevangengenomen. Want het moet gaan zoals het verteld wordt in de heilige boeken.’
Toen lieten alle leerlingen Jezus in de steek. Ze vluchtten weg. Alleen een jonge man bleef dicht bij Jezus. Hij had een doek om zich heen geslagen. Verder had hij niets aan. De mannen grepen hem ook, maar hij kon ontsnappen. De doek bleef achter in de handen van de mannen. De jonge man vluchtte naakt weg.
Jezus werd naar het huis van de hogepriester gebracht. Daar kwamen alle priesters, wetsleraren en leiders van het volk bij elkaar.
Petrus liep op een afstand achter Jezus aan. Hij kwam op de binnenplaats van het huis van de hogepriester. Daar ging hij bij de knechten zitten. Hij hield zich warm bij het vuur.
De priesters, de wetsleraren en de leiders van het volk zochten naar mensen die Jezus wilden beschuldigen. Want dan konden ze besluiten om hem te doden. Maar het lukte niet. Er werden wel veel valse beschuldigingen tegen Jezus uitgesproken. Maar die waren niet geldig, omdat de getuigen allemaal iets anders zeiden.
Een paar mensen gingen staan om ook iets slechts over Jezus te vertellen. Het was weer een valse beschuldiging. Ze zeiden: ‘Wij hebben Jezus iets horen zeggen over de tempel. Hij heeft gezegd: ‘Ik ga de tempel afbreken! Deze tempel, die door mensen gemaakt is. En binnen drie dagen bouw ik een nieuwe. Dat zal een tempel zijn die niet door mensen gemaakt is.’’ Maar ook die getuigen zeiden niet precies hetzelfde, en dus was hun beschuldiging niet geldig.
Toen ging de hogepriester staan. Hij zei tegen Jezus: ‘Waarom reageert u niet op deze beschuldigingen? U hoort toch wat die mensen over u zeggen?’ Maar Jezus bleef zwijgen. Hij zei niets.
Toen stelde de hogepriester Jezus een vraag. Hij zei: ‘Bent u de messias, de Zoon van God?’ Jezus zei: ‘Ja, dat ben ik. Ik ben de Mensenzoon. Jullie zullen mij naast God zien zitten, aan de rechterkant. En jullie zullen mij uit de hemel zien terugkomen op de wolken.’
Toen de hogepriester dat hoorde, scheurde hij zijn priestermantel doormidden. Hij zei: ‘We hebben geen beschuldigingen meer nodig. Jullie hebben allemaal gehoord dat deze man God beledigde. Wat is jullie oordeel?’ Iedereen vond dat Jezus gedood moest worden.
Toen begonnen sommige mensen Jezus in zijn gezicht te spugen. Ze deden hem een blinddoek om, en ze begonnen hem hard te slaan. Ze riepen: ‘Hé profeet, zeg eens wie dat deed!’ Ook de knechten sloegen hem.
Petrus zat nog steeds op de binnenplaats. Er kwam een meisje langs dat in dienst was van de hogepriester. Ze zag Petrus zitten bij het vuur. Ze keek hem aan en zei: ‘Jij hoort ook bij die Jezus uit Nazaret!’ Maar Petrus zei: ‘Welnee! Ik heb geen idee waar je het over hebt.’ Hij liep weg van de binnenplaats en ging terug naar de poort. Er kraaide een haan.
Maar bij de poort zag het meisje Petrus weer. Ze begon tegen de mensen om zich heen te vertellen dat hij bij Jezus hoorde. Maar Petrus zei opnieuw: ‘Dat is niet waar!’
Even later zeiden ook een paar anderen tegen hem: ‘We weten zeker dat jij bij Jezus hoort. Want je komt duidelijk uit Galilea, net als hij!’ Toen begon Petrus te vloeken en hij riep: ‘God weet dat ik die man niet ken!’ Meteen daarna begon de haan voor de tweede keer die nacht te kraaien.
Toen dacht Petrus terug aan wat Jezus gezegd had: ‘Jij zult drie keer zeggen dat je mij niet kent. Dat zal vannacht gebeuren, nog voordat de haan twee keer gekraaid heeft.’ En Petrus begon te huilen.
’s Ochtends vroeg kwamen alle priesters, wetsleraren en leiders van het volk bij elkaar. Ze overlegden wat ze met Jezus zouden doen. Ze lieten hem vastbinden, namen hem mee en brachten hem bij Pilatus, de Romeinse bestuurder. Pilatus vroeg aan Jezus: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het zelf.’
De priesters begonnen veel slechte dingen over Jezus te vertellen. Daarom vroeg Pilatus weer aan Jezus: ‘Waarom zegt u niets terug? Zij vertellen allerlei slechte dingen over u. En u zegt niets!’ Maar Jezus bleef zwijgen. Pilatus was daar erg verbaasd over.
Op het Joodse Paasfeest liet Pilatus altijd één gevangene vrij. Het volk mocht iemand kiezen. Op dat moment zaten er mensen in de gevangenis die samen een opstand begonnen waren. Ze hadden geweld gebruikt en mensen vermoord. Eén van die gevangenen heette Barabbas. Een grote groep mensen kwam bij Pilatus. Ze vroegen of hij ook dit jaar weer een gevangene wilde vrijlaten.
Pilatus wist precies waarom de priesters Jezus bij hem gebracht hadden. Dat was omdat ze jaloers waren op Jezus. Daarom vroeg Pilatus aan de mensen: ‘Zal ik Jezus vrijlaten, de koning van de Joden?’ Maar de priesters bemoeiden zich ermee. Ze riepen tegen de mensen: ‘Nee, je moet Barabbas kiezen!’
Toen zei Pilatus: ‘Maar wat moet ik dan doen met Jezus, die jullie de koning van de Joden noemen?’ De mensen riepen: ‘Hij moet dood! Hij moet aan het kruis!’ Pilatus zei: ‘Hij heeft toch niets verkeerds gedaan?’ Maar de mensen begonnen nog harder te roepen: ‘Hij moet aan het kruis!’
Toen deed Pilatus wat de mensen wilden. Dat leek hem het beste. Daarom liet hij Barabbas vrij. En hij gaf Jezus aan zijn soldaten, om hem aan het kruis te hangen.
De soldaten sloegen Jezus met de zweep. Daarna brachten ze hem naar de binnenplaats van het paleis van Pilatus. Ze riepen alle soldaten erbij. Toen trokken ze Jezus een rode mantel aan. En ze maakten een kroon van doorntakken, en zetten die op zijn hoofd.
De soldaten deden alsof ze Jezus met eerbied wilden groeten. Ze zeiden: ‘Wij groeten u, koning van de Joden!’ Ze sloegen met een stok op zijn hoofd. Ze spuugden hem in zijn gezicht. En ze knielden voor hem, alsof hij een koning was. Zo bespotten ze Jezus.
Daarna trokken ze hem de mantel weer uit, en ze deden hem zijn eigen kleren weer aan.
Toen brachten de soldaten Jezus weg om hem aan het kruis te hangen. Er kwam net een man de stad in. Het was Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus. Hij moest van de soldaten meekomen, om het kruis te dragen.
Ze brachten Jezus naar de plaats Golgota. Die naam betekent: schedelplaats. Daar gaven ze Jezus wijn met daarin een middel tegen de pijn. Maar Jezus wilde de wijn niet opdrinken.
Toen hingen de soldaten Jezus aan het kruis. Daarna verdeelden ze de kleren van Jezus onder elkaar door erom te loten. Het was negen uur in de ochtend toen Jezus aan het kruis werd gehangen. Op een bordje aan het kruis stond waarom Jezus gedood werd. Er stond op: ‘Dit is de koning van de Joden.’
Er werden ook twee andere mannen aan een kruis gehangen, twee misdadigers. Het kruis van Jezus stond tussen de twee andere kruisen in.
De mensen die voorbijkwamen, lachten Jezus uit. Ze schudden spottend hun hoofd en riepen: ‘Kijk eens! Daar hangt de man die de tempel wilde afbreken en binnen drie dagen een nieuwe wilde bouwen. Red jezelf! Kom van dat kruis af!’
Ook de priesters en de wetsleraren zeiden zulke dingen. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Andere mensen heeft hij gered. Maar zichzelf redden, dat kan hij niet. Hij is toch de messias, de koning van Israël? Dan moet hij maar eens van dat kruis af komen! Als we dat zien, zullen we in hem geloven.’
Zo bespotten ze Jezus. Zelfs de twee mannen die naast Jezus aan een kruis hingen, begonnen hem uit te schelden.
Om twaalf uur ’s middags werd het opeens donker in het hele land. Drie uur lang bleef het donker. Toen, om drie uur ’s middags, riep Jezus luid: ‘Eloï, Eloï, lema sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij alleen gelaten?’ De mensen die daar stonden, hoorden het. Sommigen zeiden: ‘Hoor je dat? Hij roept Elia!’
Snel pakte iemand een spons en deed die in zure wijn. Toen deed hij de spons op een stok en stak hem omhoog. Zo kon Jezus wat drinken. De man zei tegen de anderen: ‘Nu zullen we eens zien of Elia echt komt. Of hij Jezus van het kruis af komt halen.’ Maar Jezus gaf een luide schreeuw. Toen stierf hij.
Op hetzelfde moment gebeurde er iets in de tempel. Het gordijn voor de heilige zaal scheurde doormidden, van boven naar beneden.
De Romeinse officier die bij het kruis stond, zag hoe Jezus stierf. En hij zei: ‘Geen twijfel mogelijk! Hij was de Zoon van God!’
Een grote groep vrouwen stond op een afstand te kijken. Ze kwamen uit Galilea. Ze waren met Jezus meegegaan naar Jeruzalem. Bij die groep hoorden ook Maria uit Magdala, en Maria, de moeder van de jonge Jakobus en van Joses, en Salome. Zij waren in Galilea steeds bij Jezus geweest, en hadden daar voor hem gezorgd.
Het werd avond. Het was vrijdag, de dag waarop Joden zich voorbereiden op de sabbat. Josef van Arimatea ging naar Pilatus toe. Josef was één van de Joodse leiders. Hij geloofde dat Gods nieuwe wereld snel zou komen. Hij had de moed om zomaar naar Pilatus te gaan en te vragen: ‘Mag ik het lichaam van Jezus meenemen?’
Pilatus was verbaasd. Hij had niet verwacht dat Jezus al dood was. Daarom riep hij de Romeinse officier erbij. Pilatus vroeg: ‘Is Jezus al dood?’ De officier zei dat Jezus inderdaad dood was. Toen gaf Pilatus toestemming aan Josef om het lichaam van Jezus mee te nemen.
Josef haalde het lichaam van Jezus van het kruis af. Hij wikkelde het lichaam in een doek, die hij gekocht had. Daarna legde hij het in een graf. Het was een graf dat was uitgehakt in een rots. Josef rolde een steen voor de ingang. Maria uit Magdala en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Jezus begraven werd.
Dichter bij de tijd
(naar: C. LETERME, Map Bijbel in 1000 seconden, fiche die hoort bij Marcus 14, 1 - 15, 47)
Een vrouw met een flesje kostbare olie
(Matteüs 26, 6 -13 // Marcus 14, 1-9 // Lucas 0 // Johannes 12, 1-11)
Nog twee dagen en dan vierden ze het feest
van Pasen en van het ongedesemde brood.
De hogepriesters en de Schriftgeleerden zochten hoe
zij Jezus door list konden grijpen en doden.
Want ze dachten: ‘Niet op het feest!
Er mochten anders eens onlusten ontstaan onder het volk.’
Terwijl Jezus zich te Betanië bevond in het huis van Simon de Melaatse
en daar aan tafel aanlag,
kwam er een vrouw met een albasten vaasje zeer dure nardusbalsem.
Zij brak het vaasje stuk en goot de inhoud ervan uit over zijn hoofd.
Sommigen waren verontwaardigd en zegden onder elkaar:
‘Waar is die verkwisting van dit duur parfum nu voor nodig?
Men had dit voor veel geld kunnen verkopen voor de armen.’
Wanneer zij zo tegen haar spraken, zei Jezus:
‘Laat haar met rust. Waarom valt ge haar lastig?
Het is toch goed werk dat zij aan Mij heeft gedaan.
Armen zult gij altijd in uw midden hebben
en gij kunt hun goed doen wanneer ge maar wilt.
Maar Mij hebt gij niet altijd. Ze heeft gedaan wat ze kon.
Ze zalfde mijn lichaam op voorhand met het oog op mijn begrafenis.
Voorwaar, Ik zeg u:
waar ook ter wereld de Blijde Boodschap verkondigd zal worden,
zal tevens als herinnering aan haar verteld worden wat zij deed.’
Het feest van de ongedesemde broden | Gedurende de paasweek mocht men geen gedesemd brood eten. Daags voor Pasen werd alle gedesemd brood uit de huizen verwijderd (vgl. grote schoonmaak). Op die voorbereidingsdag werd het paaslam geslacht tegen de avond. |
Desem | Werkt in deeg zoals gist. Het is een deel van het oude deeg dat men heeft laten gisten. |
Betanië | (= huis van droefheid, van ellende) Deze laats lag op 3km van Jeruzalem op de oostelijke helling van de Olijfberg. Blijkbaar was Jezus overdag in Jeruzalem en ging Hij naar Betanië om er te overnachten. |
Simon de melaatse | Vermoedelijk was deze Simon van zijn melaatsheid genezen. Het kon immers niet dat een echte melaatse gastvrijheid kom verlenen aan andere mensen. Tenzij Marcus wil aantonen dat Jezus mensen belangrijker vindt dan de wetten die zijn omgang met melaatsen verbieden. |
Nardusolie | Deze sterk geurende olie / zalf werd geperst uit de wortels en stelen van de nardusplant (een plant die groeit in het Himalaya-gebergte). Die olie werd in Israël ingevoerd in kostbare vaasjes van albast die verzegeld waren om de geur te bewaren. Daar werd de nardusolie verwerkt in dure parfums die gebruikt werd bij het balsemen van overledenen en bij het zalven van een koning. De zalving die Marcus vermeldt, verwijst ook naar de zalving van de Messias (= Gezalfde). |
Driehonderd denariën | Ongeveer het jaarsalaris van een toenmalige gewone werknemer. |
Verraad van Judas en laatste avondmaal
(Matteüs 26, 14-56 // Marcus 14, 10-25 // Lucas 22, 14-38)
Intussen ging Judas Iskariot, een van de twaalf apostelen,
naar de hogepriesters om Jezus aan hen over te leveren.
Die waren blij toen ze dat hoorden.
Ze beloofden Judas daarvoor te betalen.
Daarna zocht Judas een goed moment
om Jezus aan hen over te leveren.
Op de eerste dag van het joodse paasfeest,
vroegen de leerlingen aan Jezus:
‘Waar wil Je dat wij het paasmaal voorbereiden?’
Daarop stuurde Jezus twee leerlingen weg met de opdracht:
‘Ga naar de stad.
Daar zullen jullie een man tegenkomen die een kruik water draagt.
Volg hem, en zeg aan de eigenaar van het huis waar hij binnengaat:
“De meester wil weten waar Hij met mijn leerlingen Pasen kan vieren?”
Dan zal hij een ruime bovenzaal tonen, die ingericht is en in orde is.
Maak daar het feestmaal voor ons klaar.’
De leerlingen gingen weg.
Ze kwamen in de stad en vonden alles zoals Jezus gezegd had.
Daar maakten ze het paasmaal klaar.
’s Avonds kwam Jezus aan met de twaalf apostelen.
Als ze aan tafel waren en aten, zei Jezus:
‘Echt waar, Ik zeg jullie, een van jullie,
die nu met Mij eet, zal Mij verraden.’
Bedroefd vroeg de een na de ander: ‘Ik ben het toch niet?’
Tijdens de maaltijd nam Jezus een brood, bad,
brak het brood, gaf het hun en zei: ‘Neem, dit is mijn lichaam.’
Dan nam Hij een beker, bad een dankgebed en gaf de beker door.
Ze dronken er allemaal uit.
Judas Iskariot | Twee apostelen heetten Judas: Judas, die ook Taddeüs genoemd werd, en Judas Iskariot (= iemand uit Keriot / Kariot, een stad in Judea). Wellicht wilde Judas Iskariot Jezus overleveren aan de hogepriesters, omdat hij in Jezus teleurgesteld was. Want Jezus riep niet op tot een strijd tegen de Romeinen, zoals de meeste joden dat van de Messias verwachtten. |
Hogepriester | Een hogepriester stond aan het hoofd van de priesters en de levieten, de tempeldienaren. Hij was ook de voorzitter van het Sanhedrin, de Grote Raad. Van 18-36 na Christus was Kajafas hogepriester in Jeruzalem. Hij was de schoonzoon van Annas die hogepriester was van 5-15 na Christus. |
Het feest van het ongedesemde brood / joodse paasfeest | Gedurende de paasweek mocht men geen gedesemd brood eten. Daags voor Pasen werd alle gedesemd brood uit de huizen verwijderd (vgl. grote schoonmaak). Op die voorbereidingsdag werd tegen de avond het paaslam geslacht. |
Bovenzaal | De zaal waar Jezus het laatste avondmaal vierde, wordt ‘Cenakel’ genoemd. In dit woord hoor je ‘cène’, het Franse woord voor avondmaal. Volgens heel oude bronnen was deze zaal te vinden in het huis van de ouders van de evangelist Marcus. Na de Hemelvaart van Jezus zouden de leerlingen in dezelfde zaal bijeengekomen zijn. |
Dopen in de schaal | Het avondmaal was bereid met groenten, peulvruchten en olijven. Iedereen at uit één kom. |
Lichaam / bloed | In de woorden bij het delen van het brood en wijn, klinkt reeds door dat het niet alleen om de herdenking van de uittocht uit Egypte gaat, maar over het lichaam en bloed van Jezus. Ook wordt er niet alleen over het lam gesproken, maar over het lichaam en bloed van Jezus. Jezus herneemt dus het Sinaïverbond en bezegelt het met zijn bloed, met zijn leven. (‘Het nieuwe altijddurende verbond’) |
Arrestatie van Jezus
(Matteüs 26, 36-56 // Marcus 14, 26-52 // Lucas 22, 39-53 // Johannes 18, 1-12)
Na het zingen van psalmen gingen ze naar de Olijfberg.
Onderweg zei Jezus: ‘Jullie zullen allemaal ten val komen.
Maar na mijn opwekking zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’
Petrus zei: ‘Al komt iedereen ten val, ik zeker niet.’
Maar Jezus zei: ‘Ik zeg je: vandaag, nog deze nacht,
voor de haan tweemaal kraait,
zul je drie keer zeggen dat je Mij niet kent.’
Maar Petrus zei: ‘Ik zal nooit zeggen dat ik Je niet ken.’
En alle leerlingen die bij Jezus waren, zeiden hetzelfde.
Ze kwamen aan bij Getsemane, een tuin aan de voet van de Olijfberg.
Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Ga hier zitten, terwijl Ik ga bidden.’
Petrus, Jakobus en Johannes gingen met Hem mee.
Maar dan werd Jezus angstig en onrustig.
‘Ik ben dodelijk bedroefd,' zei Hij, 'blijf hier en blijf wakker.’
Hij ging wat verder, wierp zich op de grond en bad:
‘Abba, Vader, Jij kunt alles. Neem deze beker van Me weg.
Maar niet wat Ik wil, maar wat Jij wilt, mag gebeuren.’
Jezus ging terug. Zijn drie vrienden sliepen.
Hij vroeg aan Petrus: Simon, slaap je?
Kon je dan niet één uur wakker blijven?
Blijf wakker en bid dat jullie volhouden.’
Jezus ging terug bidden.
Maar toen Hij terugkwam, vond Hij hen weer in slaap.
Zijn leerlingen wisten niet wat ze moesten zeggen.
Toen Jezus voor de derde keer terugkwam, zei Hij:
‘Slaap nu maar rustig verder. Het uur is gekomen.
Sta op, laten we gaan. Kijk, hij die Mij overlevert, komt eraan.’
Hij was nog niet uitgesproken of Judas was daar,
samen met een hele bende met zwaarden en knuppels.
Die was gestuurd door de hogepriesters, Schriftgeleerden en oudsten.
Judas had hen gezegd: ‘Diegene die ik zal kussen, die is het.’
Wanneer Jezus aankwam, ging hij recht op Hem af
en zei: ‘Rabbi’, en hij kuste Hem.
Ze grepen Hem en overmeesterden Hem.
Dan zei Jezus: ‘Jullie komen met zwaarden en knuppels op Me af
om Me te arresteren, alsof Ik een rover ben.
Ik gaf dag in dag les in de tempel.
Waarom hebben jullie Me daar dan niet opgepakt?’
Intussen lieten zijn leerlingen Hem allemaal in de steek
en vluchtten weg.
De bende bracht Jezus naar de hogepriester.
Galilea | (= gewest van de heidenen) Dit was een landstreek van Palestina met een multiculturele en multireligieuze bevolking, waar naast joden ook vele niet-joden leefden. In deze streek verborgen zich vele verzetsstrijders, die zich tegen de Romeinse bezetters keerden. Omdat de dorpsbewoners vaak achter hen stonden, was iedereen uit Galilea verdacht. |
Haan | De haan roept de mensen wakker uit hun slaap (beeld voor de dood). De nieuwe dag die hij aankondigt, is het beeld van een nieuw begin, een nieuwe hoop. |
Getsemane | (= olijvenpers) Dit was een stuk grond dat beplant was met olijfbomen, en waar ook een pers was. Volgens Johannes lag deze tuin langs de Kedronvallei aan de voet van de Olijfberg, in het Oosten van Jeruzalem. Van daaruit zag men de tempel. Toen Jezus leefde, was deze berg begroeid met olijfbomen. |
Uw wil geschiede | Deze zin herinnert aan het onzevader, het gebed dat Jezus leerde aan zijn leerlingen. |
Hogepriesters | Een hogepriester stond aan het hoofd van de priesters en de levieten, de tempeldienaren. Hij was ook de voorzitter van het Sanhedrin, de Grote Raad. Van 18-36 na Christus was Kajafas hogepriester in Jeruzalem. Hij was de schoonzoon van Annas, die hogepriester was van 5-15 na Christus. Annas was een hogepriester met veel invloed en gezag, ook na zijn ambtstermijn. Dit is wellicht de reden waarom in het evangelie sprake is van hogepriesters. |
Schriftgeleerden | Toen Jezus leefde waren Schriftgeleerden belangrijke leraars en geestelijke leiders van het volk. Het waren geleerden die de joodse heilige geschriften kenden en bestudeerden. Zij stonden hoog in aanzien. |
Oudsten | De oudsten waren de hoofden van de voornaamste families in Jeruzalem. Zij hadden een leidinggevende positie in Israël en zetelden in het Sanhedrin, het joodse gerechtshof. |
Kussen | Een kus die openbaar werd gegeven, was een betuiging van eerbied, geen teken van intimiteit. Omdat de soldaten niet weten wie Jezus is - er bestonden toen nog geen foto's of filmpjes - was het nodig dat iemand een teken gaf om Hem te herkennen. |
Rabbi | (Hebreeuws = meester) In het officiële jodendom was dit de aanspreektitel voor een leraar. |
Tempel | Voor de joden was de tempel de heiligste plaats ter wereld en de enige waar men kon offeren. Salomo bouwde de eerste tempel in Jeruzalem om er de ark in te plaatsen. De tempel die Jezus kende, was de tempel die door koning Herodes was gebouwd (de koning die regeerde bij zijn geboorte). |
Jezus wordt ondervraagd
(Matteüs 26, 57 - 7, 26 // Marcus 14, 53 - 15, 15 // Lucas 22, 54 – 23, 25 // Johannes 18, 13-40)
De bende bracht Jezus naar de hogepriester.
Petrus volgde op een afstand
tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester.
Daar warmde hij zich bij het vuur samen met het personeel.
Intussen zocht het gerecht naar getuigenissen tegen Jezus
om Hem te kunnen doden. Maar ze vonden niets.
Velen legden een valse verklaring tegen Hem af,
maar hun getuigenissen kwamen niet overeen.
Er zijn er ook een paar die valse verklaringen aflegden.
‘We hebben Hem horen zeggen:
Ik zal deze tempel die mensenhanden gebouwd hebben, afbreken
en in drie dagen een andere opbouwen,
die niet door mensenhanden gemaakt is.’
Maar ook dit getuigenis overtuigde niet.
Toen stond de hogepriester recht en vroeg aan Jezus:
‘Waarom antwoord Je niet? Ze zeggen hier nogal wat over Jou!’
Maar Jezus bleef zwijgen en antwoordde helemaal niets.
Toen vroeg de hogepriester: ‘Bent u de Messias, de Zoon van God?’
Jezus zei: ‘Ja, dat ben Ik.’
Daarop scheurde de hogepriester zijn kleren en zei:
‘Waarvoor hebben we nog getuigen nodig?
Je hebt zelf gehoord wat Hij zegt. Wat vinden jullie ervan?’
Ze vonden allemaal dat Hij de doodstraf verdiende.
Sommigen begonnen te spuwen naar Hem,
deden Hem een blinddoek voor, sloegen Hem dan en vroegen:
‘Raad eens wie Je geslagen heeft?’
Ook het personeel gaf Hem slagen.
Terwijl Petrus zich beneden opwarmde op de binnenplaats,
kwam daar een dienstmeid van de hogepriester.
Ze bezag Petrus en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret.’
Maar Petrus zei: ‘Ik weet niet waarover je het hebt.’
Dan ging hij naar buiten naar de voorhof. Er kraaide een haan.
Wanneer ze hem zag, zei ze tegen de omstanders:
‘Dat is er één van.’
Maar Petrus zei opnieuw: 'Ik weet niet waar je het over hebt.'
Na een tijdje zeiden de omstanders tegen Petrus:
‘Je bent zeker één van hen, want je bent een Galileeër.’
Petrus begon te vloeken en te zweren:
‘Ik ken de man niet over wie jullie het hebben.’
Er kraaide een haan voor de tweede keer.
Toen herinnerde Petrus zich de woorden van Jezus:
‘Voordat een haan twee keer kraait,
zul je drie keer beweren dat je Me niet kent.’
Petrus barstte in tranen uit.
’s Morgens vroeg werd Jezus geboeid.
Men voerde Hem weg en leverde Hem over aan Pilatus.
Pilatus vroeg aan Jezus: ‘Ben Jij de koning van de Joden?’
Jezus antwoordde: ‘Zoals je zegt.’
De hogepriesters brachten allerlei beschuldigingen tegen Hem in.
Toen vroeg Pilatus aan Jezus: ‘Waarom antwoord Je niet?
Hoor eens waar ze Je allemaal van beschuldigen.’
Maar Jezus zei niets. Dit verbaasde Pilatus.
Als er een feest was, liet Pilatus gewoonlijk één gevangene vrij.
Nu zat er een zekere Barabbas in de gevangenis,
samen met rebellen die een moord hadden gepleegd.
De menigte kwam de trap op en riep: ‘Laat een gevangene vrij.'
Pilatus vroeg: ‘Willen jullie dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’
Maar de hogepriesters hitsten de menigte op: ‘Laat liever Barabbas vrij.’
Pilatus vroeg: ‘Wat moet ik dan doen met Hem
die jullie de koning van de Joden noemen?’
Ze schreeuwden: ‘Kruisig Hem!’
Pilatus vroeg: ‘Welk kwaad heeft Hij eigenlijk gedaan?’
Maar ze schreeuwden nog harder: ‘Kruisig Hem!’
Omdat Pilatus het volk tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij.
Hij liet Jezus geselen en leverde Hem over om gekruisigd te worden.
Sanhedrin / gerecht | Het hoogste Joods gerechtshof dat besliste over wereldlijke en geestelijke zaken. Het bestond uit 71 leden: priesters, Schriftgeleerden en vertegenwoordigers van steden, onder het voorzitterschap van de hogepriester. Het Sanhedrin had geen politieke macht, maar was verantwoordelijk voor de zuiverheid van de leer. Het zetelde in een bijgebouw van de tempel. Toen Jezus leefde mocht deze raad wel doodvonnissen uitspreken, maar ze niet uitvoeren. Dat deden de Romeinen. (In het geval van Jezus: Pilatus) Niet alle leden van de Hoge Raad waren tegen Jezus. Bijvoorbeeld: Nicodemus en Jozef van Arimatea, die Jezus in zijn eigen graf liet begraven. |
De tempel van God afbreken | Negatief spreken over de tempel werd gezien als een godslastering, waarop de doodstraf stond. Johannes schrijft in zijn evangelie dat Jezus met de tempel zijn eigen lichaam bedoelt. |
Zijn kleren scheuren | Dit ‘scheuren van zijn kleren’ moest de verontwaardiging over de godslastering kracht bijzetten. Die scheur moest in de kledij van de hogepriester blijven tot de godslastering gewroken was. |
Pilatus | Pontius Pilatus was de Romeinse gouverneur in Palestina toen Jezus leefde. Hij regeerde van 26 tot 36 na Christus. Hij werd door de keizer aangesteld om te zorgen voor orde en rust in Palestina. Maar Pontius Pilatus was streng en hield weinig rekening met de mensen. Later riep keizer Nero hem terug naar Rome omwille van zijn grote wreedheden tegenover de onderworpen volkeren. |
Koning | Voor Pilatus was het belangrijk te weten of Jezus koning was, omdat hij als vertegenwoordiger van de keizer van Rome, mensen alleen om politieke redenen kon veroordelen. |
Barabbas | Dat het volk koos voor deze misdadiger kan te maken hebben met op ophitsen van de priesters, maar ook met het feit dat het volk Jezus zag als een gevangene van de Romeinen, iets wat niet overeenkwam met hun verwachtingen van de Messias, die hen van de Romeinen moest bevrijden. |
Kruisigen | Het kruisigen en het geselen dat eraan voorafging, was een straf uit Perzië, die de Romeinen toepasten op slaven en niet-burgers voor verraad en rebellie, staatsgevaarlijke misdadigers. Cicero schreef over de kruisiging als 'de wreedste en walgelijkste van alle straffen'. De kruisdood werd in 313 na Christus door keizer Konstantijn afgeschaft. |
Geselen | Iemand slaan met een gesel, een stok met lederen riemen, waaraan metalen bolletjes de uiteinden verzwaarden. De joden gaven maximum 39 (niet 40!) slagen. De Romeinen schreven geen maximum aantal slagen voor. Bovendien bonden ze de veroordeelde naakt aan een lage kolom, zodat die met gekromde rug de geselslagen kreeg. |
Lijden en dood van Jezus
(Matteüs 27, 11-56 // Marcus 15, 16-41 // Lucas 23, 26-34, Lucas 23, 35-43, Lucas 23, 44-49 // Johannes 19, 1-30)
Omdat Pilatus het volk tevreden wilde stellen, liet hij Barabbas vrij.
Hij liet Jezus geselen en gaf de opdracht om Hem te kruisigen.
De soldaten namen Jezus mee in het paleis, in het pretorium.
Daar deden ze een purperen mantel om zijn schouders,
en ze vlochten een krans van doornen om die op zijn hoofd te zetten.
Dan begonnen ze Hem te groeten: ‘Gegroet, koning van de Joden!’
Ze sloegen Hem met een stok op het hoofd,
spuwden Hem in het gezicht,
en knielden voor Hem neer om Hem te huldigen.
Toen ze zo de spot met Hem gedreven hadden,
namen ze Hem de purperen mantel af,
deden Hem weer zijn eigen kleren aan
en brachten Hem naar buiten om Hem te kruisigen.
Onderweg kwamen ze Simon van Cyrene tegen.
Hij kwam net van zijn akker. Ze bevalen: ‘Draag zijn kruis!’
Jezus moest naar Golgota, een heuvel buiten Jeruzalem.
Daar wilden ze Hem wijn met mirre geven, maar Jezus wilde dat niet.
Ze kruisigden Hem om 9 uur 's morgens en dobbelden om zijn kleren.
Het opschrift met de reden van zijn veroordeling luidde:
‘Koning van de Joden.’
Samen met Hem kruisigden ze twee bandieten,
één rechts en één links van Hem.
Voorbijgangers schudden hun hoofd en riepen:
‘Ha, Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt,
red jezelf en kom van het kruis af.’
Ook de hogepriesters en de Schriftgeleerden spotten:
‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf kan Hij niet redden!’
‘Messias, koning van Israël,
kom nu maar van het kruis af, dan zullen we geloven!’
Ook de bandieten die samen met Hem gekruisigd zijn,
maakten beledigende opmerkingen.
's Middags viel er een duisternis over het hele land.
Om drie uur riep Jezus luid: ‘Eloi, Eloi, lema sabachtani?’
Dat is in het Nederlands:
Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten?
Sommigen die dat hoorden, zegden: ‘Hoor, Hij roept Elia!’
Een van hen rende weg, doopte een spons in wijn,
stak die op een rietstok en wilde Hem te drinken geven.
‘Eens zien of Elia Hem van het kruis komt halen,’ zei hij.
Maar Jezus slaakte een luide kreet, en gaf de geest.
Wanneer een honderdman zag dat Hij zo stierf, zei hij:
‘Inderdaad, die man was de Zoon van God.’
Op een afstand stonden enkele vrouwen.
Ze volgden Hem al van in Galilea en zorgden voor Hem.
Geselen | Zo'n gesel bestond meestal uit gevlochten lederen riemen. Daarin waren ijzeren balletjes en scherpe botsplinters gevlochten. Wanneer de gesel de huid raakte maakten de balletjes diepe blauwe plekken of kneuzingen. De volgende slagen van zo'n gesel deden de blauwe plekken openbarsten. De scherpe botsplinters sneden diep in het vlees. |
Pretorium | Dit was in oorsprong de tent van de pretor in het leger. Later was het de ambtswoning van de gouverneur in Romeins bezet gebied. |
Koning van de joden | Dé reden om Jezus ter dood te veroordelen was van godsdienstige aard. Omdat de hogepriesters en de oudsten wisten dat ze met een religieus argument geen indruk zouden maken op de Romein Pontius Pilatus, zeiden ze dat Jezus had gezegd dat Hij de koning der joden was. De politieke gevolgen van zo’n titel wekten wel de aandacht van Pilatus. |
Kruisigen | Het kruisigen was een straf die afkomstig was uit het Oosten. Romeinen pasten die toe op staatsgevaarlijke misdadigers. Dat de mensen de kruisdood vroegen aan Pilatus kan erop wijzen dat ze in Jezus een gevangene van de Romeinen zagen, helemaal niet een Messias, want die had hen van die Romeinen moeten verlossen. Cicero schreef over de kruisiging als 'de wreedste en walgelijkste van alle straffen'. De kruisdood werd in 313 na Chr. door keizer Konstantijn afgeschaft. |
Simon van Cyrene | Bewoner van Cyrene, de hoofdstad van Cyrenaïca, een Griekse kolonie in Libië. Daar was een vierde van de bevolking jood. |
Golgota | (Aramees = schedel; Latijn = calva) De naam schedel kan ontleend zijn aan de vorm van de heuvel, maar kan ook herinneren aan een legende die vertelt dat daar de schedel van Adam begraven ligt of verwijst naar de terechtstellingen die daar plaatsvonden. In de tijd van Jezus bevond Golgota zich buiten Jeruzalem vlakbij de stadmuur. |
Met mirre gemengde wijn | Volgens Plinius gaf mirre aan de wijn een scherpe en wat bittere smaak die verdovend werkte. |
Redden | Verwijzing naar de betekenis van de naam ‘Jezus’: ‘God redt’. |
Zesde uur / 's Middags | Dit uur komt overeen met de middag, het moment van de dag waarop de zon het hoogst aan de hemel staat. |
Duisternis | Beeldende taal om de dood of om de verlatenheid van iemand aan te geven. Beeld voor het feit dat met Jezus' dood het licht en de hoop voorgoed verloren schijnen te gaan. Hiertegenover staat dat met Pasen 'de zon op is' (Marcus 16, 2) |
Negende uur / drie uur | Komt overeen met drie uur in de namiddag. |
Mijn God, waarom hebt U mij in de steek gelaten? | Dit zijn de beginwoorden van psalm 22. |
Elia | (Hebreeuws = Mijn God is JHWH) Heel het leven van de profeet Elia was een afwijzen van de afgodendienst en het centraal stellen van Jahwe. Elia werd aangeroepen als helper in hopeloze gevallen. |
Voorhangsel van de tempel | Dit was een zwaar gordijn dat uit één stuk geweven was en het heilige der heiligen van de tempel afsloot. Alleen de hogepriester mocht eens per jaar het Allerheiligste betreden. Dat het voorhangsel scheurt, betekent dat het jodendom met de tempel als heiligdom heeft afgedaan en God toegankelijk geworden is voor iedereen: in Jezus heeft Hij zich aan allen kenbaar gemaakt. Apocriefe evangelies (evangelies die niet behoren tot de vier officiële evangelies die in het Nieuwe Testament te vinden zijn) vertellen dat Maria als meisje werkzaam was in de tempel en het garen spon waarmee het voorhangsel van de tempel geweven werd. Een aantal iconen die de boodschap van de engel aan Maria uitbeelden, tonen Maria die deze rode wol spint. |
Honderdman | Een honderdman was een Romeins legeraanvoerder die het bevel uitoefende over honderd soldaten. Meestal was hij een gewone soldaat, die door zijn veldheer bevorderd was, omdat hij moedig of trouw was. In het Nieuwe Testament vertegenwoordigt de honderdman de niet-joden en onderstreept zo het belang van Jezus voor alle mensen. |
Zoon van God | In de mond van een niet-jood kan dit misschien gelezen worden als: ‘Hij was echt een goed mens’. |
Jezus wordt begraven
(Matteüs 27, 55-66 // Marcus 15, 42 // Lucas 23, 50-56 // Johannes 19, 31-42)
Toen het avond was ging Jozef van Arimatea naar Pilatus en vroeg:
‘Kan ik het lichaam van Jezus krijgen?’
Pilatus keek verbaasd op.
Hij vroeg aan een honderdman: ‘Is die Jezus nu al dood?’
Toen hij hoorde dat Jezus gestorven was, gaf hij het lijk aan Jozef.
Die kocht een linnen doek, nam Hem van het kruis af
en wikkelde Hem in het linnen.
Hij legde Hem in een graf dat in een rots was uitgehouwen
en rolde een steen voor de ingang.
Twee Maria’s keken toe waar Hij werd neergelegd.
Jozef van Arimatea | Jozef van Arimatea (een stad in Judea, die waarschijnlijk ten oosten van Jaffa lag) was lid van de Hoge Raad. Hij liet Jezus’ lichaam begraven in het graf dat hij voor zichzelf had laten maken. Blijkbaar waren niet alle leden van de Hoge Raad tegen Jezus. |
Lijkwade / linnen doek | Wellicht een windsel dat tot honderden meters lang kon zijn en waarin de dode werd gewikkeld (te vergelijken met de mummies in Egypte). |
Graf | Veel graven waren uitgehouwen in de rotsen of in een rotsachtige bodem. Dat kon in de eigen tuin zijn, in de omgeving van het huis of buiten de stad of het dorp. Burgers die eigen grond bezaten lieten vaak in de rotsen van hun veld of tuin een grafkamer inrichten, waar zij en hun familieleden na hun dood op een rustbed werden bijgezet alsof ze sliepen. Men wikkelde ze dan in stroken linnen. Hun gezicht werd met een zweetdoek bedekt. Zo'n graf werd afgesloten door een grote steen voor de opening te rollen. In Jeruzalem werd op de vermoedelijke plaats van het graf van Jezus een kerk gebouwd. |
Steen | Voor de opening van een graf liep een geul waarin een zware ronde steen werd gerold, die de opening nauwkeurig kon afsluiten. Omdat er een lichte helling was in die gleuf, was een kleine steen nodig om de grote op zijn plaats te houden. |
Bij de tekst …
Heel oude tekst
De teksten over de laatste dagen van het leven van Jezus behoren tot de oudste teksten van het evangelie. Ze vertellen over zijn lijden en dood. Omdat de eerste christenen moeilijk konden verwerken dat Jezus aan een kruis is gestorven, zochten ze in de Bijbel naar teksten die dit lijden voorspelden en zo voor hen aanvaardbaar maakten. Daarom zijn er in deze teksten over de laatste dagen van Jezus heel veel teksten uit het Oude Testament verweven. Lees meer
De teksten in het evangelie over het leven van Jezus, werden later geschreven.
De meest recente teksten van het evangelie gaan over de geboorte en de kinderjaren van Jezus. Ze zijn alleen te vinden in de evangelies van Matteüs en van Lucas. Lees meer
Vertellen of voorlezen bij kinderen
Wie dit lange evangelie aan kinderen wil voorlezen of vertellen, kan het als volgt inleiden:
Als iemand gestorven is, merk je dat mensen veel over de overledene beginnen te praten. Dat doet hen goed. Zo voelen ze dat de overledene nog dicht bij hen is. Soms wenen mensen erbij. Ook dat is goed, want als mensen hun verdriet tonen, kunnen anderen hen troosten.
Toen Jezus - nu bijna 2000 jaar geleden - stierf, hadden zijn moeder Maria en zijn vrienden heel veel verdriet. Ook zij vertelden aan elkaar wat er de laatste week van zijn leven allemaal was gebeurd. Zo voelden ze Jezus nog dicht bij hen.
Tot op vandaag vertellen christenen dit verhaal, vooral in de Goede Week, de week waarin ze de laatste dagen van het leven van Jezus in herinnering brengen.
Bijbel en kunst
H. MEMLING
Taferelen uit de Passie van Christus (1470-71)
Hans Memling (ca. 1430 – 1494) verwerkte alle passages uit de passie in één schilderij en voegde er de verrijzenis aan toe. In totaal zijn er drieëntwintig taferelen te zien.
De biddende mensen in de onderste hoeken zijn waarschijnlijk de opdrachtgever Tommaso Portinari en zijn vrouw. Portinari was een bankier uit Firenze die in Brugge woonde en werkte.
Opzoeken
Maak een kleurkopie van dit schilderij. Zoek de volgende taferelen in het schilderij. Schrijf het nummer van het tafereel op een mini post-it en kleef het bij het tafereel.:
1. Intrede in Jeruzalem.
2. Jezus verjaagt de geldwisselaars uit de tempel.
3. Het verraad van Judas.
4. Het Laatste Avondmaal.
5. Jezus bidt in de tuin van Getsemane. De apostelen slapen.
6. De Romeinen nemen Jezus gevangen. Petrus hakt het oor af van een van de aanvallers.
7. Petrus verloochent Jezus driemaal, nog voor de haan kraait.
8. Jezus voor Pilatus.
9. Jezus wordt gegeseld.
10. Tweede verhoor door Pilatus.
11. Men zet een kroon van doornen op het hoofd van Jezus en doet hem een purperen mantel om, om met Hem te spotten.
12. ‘‘Ziet de mens’ (Ecce homo).
13. Timmerlieden maken een kruis.
14. Jezus valt met zijn kruis. Simon van Cyrene helpt Hem.
15. Jezus wordt aan het kruis genageld.
16. Het kruis van Jezus wordt geplaatst tussen twee misdadigers op de heuvel Golgota.
17. Jezus wordt van het kruis gehaald.
18. Jezus wordt in een graf gelegd.
19. Jezus in het voorgeborchte.
20. Jezus verrijst uit het graf. De soldaten merken niets, ze slapen.
21. De verrezen Jezus ontmoet Maria Magdalena.
22. Op weg naar Emmaüs.
23. Jezus verschijnt aan de apostelen bij het Meer van Galilea.
Zoek op wikipedia de verschillende stadia in een kruisweg. Teken een cirkel rond de cijfers die taferelen weergeven die met de kruisweg overeenkomen.
Merk op dat Memling niet alleen veel aandacht had voor de gebeurtenissen in het passieverhaal, maar ook voor de verrijzenis en de verschillende situaties waarin leerlingen hebben ervaren dat Jezus verder leefde.
Suggesties
Jongeren
VERDIEPEN
Voorbeelden om naar op te kijken
Lees de gehele tekst over de laatste levensdagen van Jezus.
Noteer de verschillende personen die in de tekst worden gepresenteerd.
Stel je bij elke persoon de vraag: kan ik mij aan deze persoon inspireren in mijn leven?
Vrouw met kostbaar parfum | toont hoeveel ze van Jezus houdt |
Judas | verraadt Jezus |
Leerlingen | vallen in slaap vallen, terwijl Jezus waakt en bidt |
Leerlingen | slaan op de vlucht bij de arrestatie van Jezus |
Petrus | zegt dat hij Jezus niet kent |
Petrus | heeft berouw over zijn verloochening van Jezus |
Pilatus | veroordeelt Jezus |
Soldaten | pijnigen Jezus |
Simon van Cyrene | helpt het kruis van Jezus te dragen |
Romeins honderdman | noemt Jezus de zoon van God |
Vrouwen | kijken toe vanuit de verte |
De eenzaamheid van Jezus
Het hele evangelie door wordt vermeldt dat vele mensen Jezus volgden om zijn woorden te beluisteren en ook wonderen van Hem te bekomen. In het lijdensverhaal van Jezus valt vooral zijn eenzaamheid op. Ook al omdat Jezus amper reageert / eerder zwijgt als Hij bij de hogepriester en Pilatus is.
Lees de gehele tekst over de laatste levensdagen van Jezus.
Noteer de verschillende situaties in die tekst waarin je de grote eenzaamheid van Jezus kunt aanvoelen.
Getsemane | de drie beste leerlingen van Jezus kunnen zelfs niet één uur met hem waken. |
Bij de hogepriester | Petrus zegt dat hij Jezus zelfs niet kent. |
Bij Pilatus | de mensen kiezen voor Barnabas, die iemand had vermoord. |
In het pretorium / voorhof | soldaten lachen Jezus uit. |
Onder het kruis | hogepriesters en Schriftgeleerden spotten met Jezus. |
Naast het kruis | de misdadigers die samen met Jezus gekruisigd werden bespotten Hem. |
Op het kruis | Jezus bidt psalm 22,2: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij in de steek gelaten?’ |
Bij het kruis | de vrouwen keken vanuit de verte. |
Overweging
Frans Mistiaen s.j.
Teken van liefde tot het uiterste toe
Wij, christenen, worden niet uitgenodigd
op te kijken naar het kruishout zelf,
naar dat marteltuig
dat lijden en vernietiging brengt.
Wij worden wel uitgenodigd op te kijken
naar Jezus op het kruis,
die, te midden van het lijden,
Zijn zichzelf-gevende-liefde toont
tot het uiterste toe.
Ook in de hevigste pijn
en de vastgespijkerde machteloosheid
denkt Jezus immers niet aan Zichzelf,
maar aan de anderen
(Hij vergeeft Zijn beulen,
schenkt Johannes aan Zijn Moeder
en belooft het paradijs aan de goede moordenaar)
en bidt Hij vol vertrouwen tot Zijn Vader
("In Uw handen beveel Ik Mijn geest").
Laten wij opkijken naar wat de Liefde doet,
hoe Jezus Zichzelf totaal vergeet en wegschenkt,
zelfs in die meest weerloze situatie.
En op het moment van de kruisiging
wordt die liefde van de Mensenzoon "omhoog geheven":
Zijn liefde tot het uiterste
wordt het moment van Zijn verheffing door God,
van Zijn verheerlijking.
Niet iedereen ziet dit.
Bij het opkijken naar een kruis en naar de Gekruisigde
staat iedereen voor de keuze: te geloven of niet te geloven.
Wie niet gelooft, ziet alleen een gemartelde man,
die lijdt aan het kruishout en totaal vernietigd wordt.
Wie gelooft, ziet juist
in de zelfgave van de Gekruisigde en Zijn verhoging door God,
het teken dat de belangeloze, zichzelf-gevende Liefde
sterker is dan de dood.
Geloven is dan ook, bij het opzien naar het kruis,
vooral kijken naar Jezus
en willen leven vanuit de liefde die Hij toont
door zichzelf belangeloos weg te schenken voor anderen, zelfs op het kruis.
Geloven is, bij het opzien naar het kruis,
vooral kijken naar Jezus
en zich uitgenodigd voelen door Zijn Zichzelf-gevende liefde,
opgetild worden uit de dood van eigen zonde
naar een nieuw, meer liefdevol leven,
een leven in licht en waarheid.
Ongelovigen blijven het kruis zien als een teken van ondergang.
Gelovigen zien in de zelfgave van de Gekruisigde
het teken dat zo'n liefde, ondanks het lijden, de dood overwint.
Soms wordt wel eens een kruis zonder Gekruisigde Jezus afgebeeld,
hoog op een kerktoren of ingebouwd in een groots beeldhouwwerk
of om praktische redenen. Tot daar.
Maar in de liturgie van de Goede Vrijdag
mogen wij het meest essentiële niet weglaten:
de belangeloze zelfgave van de Gekruisigde op het kruis.
Misschien kunnen wij ervoor zorgen
- in deze laatste week voorbereiding op Pasen -
dat het kruis mét de Gekruisigde
ook in ons huis weer een echte ereplaats krijgt.
Wanneer wij de Goede Week beginnen,
gaan wij, vandaag op Palmzondag,
de liefdevolle gekruisigde Jezus dan ook eerbiedig versieren met een palmtak
en opkijken naar Gods teken
van zichzelf-gevende-Liefde tot het uiterste toe.